LS2 periode 8 week 22 números / ser y estar

Week 22
- Je kent het verschil tussen SER en ESTAR in het Spaans
- Je kent het bijvoeglijk naamwoord  
   en kunt dit gebruiken in een zin
- Je kunt een persoon omschrijven





1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Week 22
- Je kent het verschil tussen SER en ESTAR in het Spaans
- Je kent het bijvoeglijk naamwoord  
   en kunt dit gebruiken in een zin
- Je kunt een persoon omschrijven





Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

MP TB pag 33 tarea 3b

Slide 3 - Diapositive

MP TB p. 33
3c. Lees de zinnen van 3b en markeer de vormen van ser. Markeer met een andere kleur de vormen van estar. 

Slide 4 - Diapositive

Estar
Estar wordt gebruikt bij plaatsbepalingen. Bijv. ik ben in Nederland. Eigenlijk zeg je dan, ik bevind mij in Nederland. Zodra je het werkwoord 'zijn' kan vervangen door 'bevinden' dan weet je dat je estar moet gebrijken.
Bijv. ik ben op school - ik bevind mij op school.



Slide 5 - Diapositive

MP TB p. 34
5a Trabajo en familia. In restaurant Arzak werkt Juan Mari Arzak samen met zijn dochter. Lees de beschrijvingen en schrijf eronder over wie ze gaan.

Slide 6 - Diapositive

Juan Mari

Slide 7 - Carte mentale

Elena

Slide 8 - Carte mentale

Slide 9 - Vidéo

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
Staat (bijna) altijd ná het zelfstandig naamwoord
Past zich aan in geslacht (mannelijk / vrouwelijk)
Past zich aan in getal (enkelvoud / meervoud)

Slide 10 - Diapositive

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Mannelijke woorden
eindigen op -o, -or of -ema, -ama, -oma
El chico, el señor, el problema, el programa, el idioma

Vrouwelijke woorden
eindigen op -a,-ción of -sión, -dad of -tad
La señora, la profesión, la ciudad

Slide 11 - Diapositive

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Het lidwoord:

                  de/het                                                              een / -

m
v
ev
el
la
mv
los
las
m
v
ev
un
una
mv
unos
unas

Slide 12 - Diapositive

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op -o




El chico guapo       Los chicos guapos
La chica guapa      Las chicas guapas
m
v
ev
-o
-a
mv
-os
-as

Slide 13 - Diapositive

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op -e of -a





El chico inteligente       Los chicos inteligentes
La chica inteligente      Las chicas inteligentes
NB : Los pantalones naranja / Las flores violeta
m
v
ev
-
-
mv
-s
-s

Slide 14 - Diapositive

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op een medeklinker




El hermano menor      Los hermanos menores
La hermana menor     Las hermanas menores

m
v
ev
-
-
mv
-es
-es

Slide 15 - Diapositive

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Overige:
woorden op -or
trabajador - trabajadora

El chico trabajador       Los chicos trabajadores
La chica trabajadora    Las chicas trabajadoras

Slide 16 - Diapositive

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
woorden op -o > hebben ook een vrouwelijke vorm -a
woorden op -or > hebben ook een vrouwelijke vorm -ora
alle andere bijv. naamw. hebben dezelfde vorm in het enkelvoud

meervoud maak je volgens de normale regels:
- eindigt het op een klinker +s
- eindigt het op een medeklinker +es

Slide 17 - Diapositive

TB tarea 5d

Slide 18 - Diapositive

MP TB p. 35
6 Carácter y aspecto
Schrijf boven de rijtjes of ze over uiterlijk of karakter gaan.
Zoek daarna in de woorden onder de rijtjes het tegenovergestelde.

Slide 19 - Diapositive

WB p.33 tarea 10

Slide 20 - Diapositive

MP WB 
p. 32 tarea 9

p. 32 tarea 11

Slide 21 - Diapositive

TB Tarea 7
Omschrijf een bekend persoon en gebruik daarvoor ongeveer 8 bijvoeglijke naamwoorden.

Voorbeeld
Es un hombre muy deportista.  Tiene la nacionalidad española. Vive en Mallorca. Es un tenista famoso y muy popular. Es muy alto y moreno. Su mujer no es famosa pero es muy guapa, es morena y delgada.

Slide 22 - Diapositive

Opdrachten week 22
Maken:
MP H3
WB 4 t/m 11 (pag 31-33)
Leren:
woordenlijst H3 p. 168 t/m 7



Slide 23 - Diapositive

Extra oefenen met werkwoorden

Met verbuga kun je de werkwoorden oefenen. 
Kies ser, tener en/of vink aan "regelmatige werkwoorden" 

Kies bij tijden: "presente" (de bovenste) om te tegenwoordige tijd te oefenen

Slide 24 - Diapositive