woordsoorten brugklas

Woordsoorten H1
Elk woord heeft een (soort)naam.
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Woordsoorten H1
Elk woord heeft een (soort)naam.

Slide 1 - Diapositive

Welke woordsoorten ken je?

Slide 2 - Question ouverte

Zelfstandig naamwoord
Is een woord voor mens, dier, ding, plant, gevoel:

neef, Jan, hond, tafel, begonia, liefde, Nederland
ZN (naam: Jan, Nederland) noem je eigennaam 

Slide 3 - Diapositive

abstracte en concrete zn
abstract kun je niet aanraken, concreet wel: 
liefde, week, fantasie = abstract
Noordzee, cavia, mobieltje= concreet

Slide 4 - Diapositive

Kenmerken van een ZN

- heeft meestal enkelvoud en meervoud (tuin, tuinen)
- heeft meestal een verkleinwoord (tuintje)
- je kunt er meestal de, het, een voor zetten (de tuin)

Slide 5 - Diapositive

Vrede is:
A
concreet ZN
B
abstract ZN
C
geen ZN

Slide 6 - Quiz

Anna
A
geen ZN
B
abstract ZN
C
Eigennaam

Slide 7 - Quiz

Huiswerk
Bespreek de Startopdracht, kijk naar het filmpje, maak opdracht 1

Slide 8 - Diapositive

Lidwoorden: de,  het, een

Een lidwoord hoort bij een zn: de bal , het (aardige) kind
Bepaald lidwoord = de, het
Onbepaald lidwoord = een

Slide 9 - Diapositive

Let op:
Als je een uitspreekt als één is het geen lidwoord!
Hij had nog maar een euro in zijn portemonnee.
Als het bij een werkwoord hoort, is het geen lidwoord!
Het regende hard.

Slide 10 - Diapositive

Een van hen liep naar de deur.
A
een is een OLW
B
een is een BLW
C
een is hier geen lidwoord

Slide 11 - Quiz

Ik ben het helemaal vergeten.
A
het is hier geen lw
B
het is een BLW
C
het is een OLW

Slide 12 - Quiz

Is je buurjongen Jaap naar zijn vader in het mooie Italië gevlucht vorige week?
A
Hier zitten 3 ZN/eigennamen in
B
Hier zitten 4 ZN/eigennamen in
C
Hier zitten 5 ZN/eigennamen in

Slide 13 - Quiz

Huiswerk
Maak opdracht 2 op je iPad (en 1 als je dat nog niet gedaan had!!!)

Slide 14 - Diapositive

Bekijk de startopdracht, blz. 60

Slide 15 - Diapositive

Welke woorden van zin 1 geven een eigenschap van een zn aan?

Slide 16 - Question ouverte

Welke woorden van zin 2 geven een eigenschap van een zn aan?

Slide 17 - Question ouverte

Welke woorden van zin 3 geven een eigenschap van een zn aan?

Slide 18 - Question ouverte

Een bijvoeglijk naamwoord (bn)
- zegt iets over een zn:
het aardige meisje, het meisje is aardig
- een stoffelijk bn eindigt meestal op -en: de zilveren ring (maar: de plastic ring)
-bn kan ook van een ww zijn gemaakt: de verbrande aardappels

Slide 19 - Diapositive

Huiswerk: grammatica H2 (BN)
Bekijk het filmpje, 
maak opdr. 1 en 2 van grammatica H2 


Slide 20 - Diapositive

Het grappige kind van de buren is erg slim.
A
2 x BN, 1 x blw
B
1 x BN, 2 x olw
C
2x BN, 2x olw

Slide 21 - Quiz

Het regent heel hard in de herfstvakantie.
A
2 x BLW, 1x BN, 1x ZN
B
1x BLW, 1x BN, 1x ZN
C
1 x blw, 1x zn

Slide 22 - Quiz

Heeft hij maar een geliefde gehad in het sprookje?
A
1 x olw, 1 x blw, 2x zn
B
1 x blw, 2x zn
C
1x blw, 3x zn

Slide 23 - Quiz

Huiswerk
Maak opdracht 3 en 7B

Slide 24 - Diapositive