Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Wat zijn primaire behoeften?
A
alle overige behoeften
B
de behoefte aan luxe goederen
C
de middelen om in je behoefte te voorzien
D
de noodzakelijke levensbehoeften
Slide 1 - Quiz
Welke van onderstaande goederen is een voorbeeld van vrije goederen?
A
broodje gezond
B
fiets
C
wind
D
zonnepanelen
Slide 2 - Quiz
Zijn de volgende beweringen juist of onjuist? 1 Een consument is iemand die goederen en diensten verkoopt. 2 Commerciële beïnvloeding gebeurt door bedrijven.
A
beide beweringen zijn juist
B
beide beweringen zijn onjuist
C
alleen bewering 1 is juist
D
alleen bewering 2 is juist
Slide 3 - Quiz
1 Jonge consumenten hebben dezelfde koopkracht als volwassenen. 2 Jongeren zijn voor bedrijven meestal geen interessante doelgroep.
A
beide beweringen zijn juist
B
beide beweringen zijn onjuist
C
alleen bewering 1 is juist
D
alleen bewering 2 is juist
Slide 4 - Quiz
Tijdens het gebruik van een buienradar-app op de mobiele telefoon komt een bepaald merk chocolademelk in beeld, plus een beschrijving van het product. Van welke soort reclame is hier geen sprake?
A
commerciële reclame
B
ideele reclame
C
informatieve reclame
D
merkreclame
Slide 5 - Quiz
Er is hier sprake van:
A
a-merk
B
huismerk
C
b-merk
Slide 6 - Quiz
Bereken hoe groot het tekort van Lianne is in procenten van haar maandinkomsten. Inkomsten: zakgeld, 150 euro, kleedgeld 100 euro Uitgaven: eten en drinken 125 euro, kleding 75 euro , uitgaan 100 euro
A
20%
B
9%
C
50%
D
100%
Slide 7 - Quiz
Hier is sprake van
A
a-merk
B
b-merk
C
c-merk
D
huismerk
Slide 8 - Quiz
Welke van onderstaande is een vaste last?
A
Boodschappen
B
Benzine
C
Zorgverzekering
D
Vliegvakantie
Slide 9 - Quiz
een begroting is
A
alle vaste lasten bij elkaar
B
een soort inkomen, zoals loon
C
een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven
D
geld opzij zetten voor een grote uitgave
Slide 10 - Quiz
Hoeveel is 40% van €200?
A
€ 40
B
€ 60
C
€ 80
D
€ 100
Slide 11 - Quiz
Een spijkerbroek kost € 70, maar in de sale krijg je 15% korting. Bereken de korting in €.
A
€ 9,50
B
€ 7
C
€ 14
D
€ 10,50
Slide 12 - Quiz
Wat is een onderdeel van de marketingmix die je hier ziet?
A
Promotie
B
Supermarkt
C
Doelgroep
D
Presentatie
Slide 13 - Quiz
Wat is een voorbeeld van incidentele uitgaven:
A
brood
B
Spotify abonnement
C
vakantie
D
blikje cola
Slide 14 - Quiz
Welke marketingmix wordt hier gebruikt
A
prijs
B
plaats
C
personeel
D
produkt
Slide 15 - Quiz
John wil over twee jaar een nieuwe brommer kopen. De brommer kost €950,-. Hij heeft al €125,- gespaard. Hoeveel moet John per maand reserveren?
A
€ 39,58
B
€ 34,38
C
€ 44,79
D
€ 79,17
Slide 16 - Quiz
Wat betekent het bij economie als iets schaars is:
A
dat het gratis is
B
dat er een tekort aan is
C
dat er middelen nodig zijn om iets te maken
D
dat je het kunt opeten
Slide 17 - Quiz
Eline en Gijs hebben een huis gekocht voor € 260.000. Een paar jaar later is het huis € 295.000 waard.
Bereken met hoeveel procent de waarde van het huis is gestegen.
A
25,3%
B
11,9%
C
88,14%
D
13,5%
Slide 18 - Quiz
Je koopt een broek op advies van je vriendin, dit is een voorbeeld van:
A
commerciële beïnvloeding
B
sociale beïnvloeding
Slide 19 - Quiz
Jaap verdient als krantenbezorger € 22,50 per week. Hoeveel verdient Jaap per maand?