Werkwoordspelling les 5: nakijken Engelse werkwoorden + instaptoets + uitleg oefenwebsites

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Werkwoordspelling les 5

Engelse leenwerkwoorden + proeftoets

Inname

boekopdracht

Lesdoelen

Werkwoordspelling:

- Je weet wat een persoonsvorm is en hoe je die kunt vinden.

- Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd goed benoemen.

- Je kunt het voltooid deelwoord en het bijvoeglijk naamwoord afgeleid van het voltooid deelwoord benoemen.

- Je kunt Engelse leenwerkwoorden goed vervoegen.

Nakijken opdracht 11

• 1 lachen - hij lachte - heeft gelachen
• 2 zetten - hij zette - is gezet
• 3 kijken - hij keek - heeft gekeken
• 4 eten - hij at - heeft gegeten
• 5 varen - hij voer / vaarde - heeft gevaren
• 6 instellen - hij stelde in - heeft ingesteld
• 7 inslikken - hij slikte in - heeft ingeslikt
• 8 schreeuwen - hij schreeuwde - heeft geschreeuwd

Nakijken opdracht 11

• 9 branden - hij brandde - heeft gebrand
• 10 kunnen - hij kon - heeft gekund
• 11 bakken - hij bakte - heeft gebakken
• 12 lakken - hij lakte - heeft gelakt
• 13 verliezen - hij verloor - heeft verloren
• 14 zoeken - hij zocht - heeft gezocht
• 15 zijn - hij was - is geweest
• 16 hebben - hij had - heeft gehad
• 17 schrikken - hij schrok - is geschrokken
• 18 merken - hij merkte - heeft gemerkt
• 19 vangen - hij ving - heeft gevangen
• 20 erven - hij erfde - heeft geërfd

Nakijken opdracht 11*

• 21 kletsen - hij kletste - heeft gekletst
• 22 zouten - hij zoutte - heeft gezouten
• 23 schillen - hij schilde - heeft geschild
• 24 boeken - hij boekte - heeft geboekt
• 25 sterven - hij stierf - is gestorven
• 26 wreken - hij wreekte - heeft gewroken
• 27 proberen - hij probeerde - heeft geprobeerd
• 28 weten - hij wist - heeft geweten
• 29 verplaatsen - hij verplaatste - heeft verplaatst
• 30 kuchen - hij kuchte - heeft gekucht

Nakijken opdracht 11*

• 31 vouwen  - hij vouwde - heeft gevouwen
• 32 duwen - hij duwde - heeft geduwd
• 33 stelen - hij stal - heeft gestolen
• 34 bezwijken - hij bezweek  - is bezweken
• 35 verven - hij verfde - heeft geverfd

Nakijken opdracht 12

• 2 smashten  (gesmasht)
  
• 3 faxte (gefaxt)
• 4 tapete in (ingetapet) - stam van intapen = intap
• 5 barbecueden (gebarbecued)
• 6 bridgede (gebridged)
• 7 racete (geracet)
• 8 checkte in (ingecheckt)
• 9 volleybalden (gevolleybald)
• 10 squashte (gesquasht)
• 11 carpoolden (gecarpoold)
• 12 ruzieden (geruzied)

Nakijken opdracht 13

• 2 barbecuet - barbecuede
• 3 tapet in - tapete in
• 4 skiet - skiede
• 5 squasht - squashte
• 6 bridget - bridgede 
• 7 racet - racete
• 8 relaxt - relaxte
• 9 rugbyt - rugbyde
• 10 dominoot - dominode

Nakijken opdracht 13*

• 11 jogt - jogde
• 12 taxiet - taxiede
• 13 picknickt - picknickte
• 14 cleant - cleande
• 15 finisht - finishte
• 16 interviewt - interviewde
• 17 playbackt - playbackte
• 18 badmintont - badmintonde

Huiswerk:

- Proeftoets schoolexamen werkwoordspelling maken

- Discussie voorbereiden

Volgende week maken we een formatieve toets

- Individueel

- Gebruik eventueel het werkwoordspellingschema om te oefenen

- Nakijken en categoriseren fouten (aan de hand van kleuren)

Handige links

Oefenen:

https://leestrainer.nl/cito/werkwoordencito/index.htm

http://www.berktekst.nl/voorbeeld-pagina/

https://www.cambiumned.nl/oefenen/spelling/werkwoordspelling/

Theorie:

https://www.cambiumned.nl/theorie/spelling/werkwoordspelling/

Youtubefilmpje met uitleg Arnoud Kuipers:

https://www.youtube.com/watch?v=JiNs794-QF0 (8 minuten)

https://www.youtube.com/watch?v=EqYu-gIFuRU (21 minuten)

Oefenen methodesite

3 havo (bijspijkeren spelling):

- 1.6

- 2.8

- 3.7