1.9 Tegenwoordige en verleden tijd van werkwoorden

Werkwoordspelling
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Doelen
Aan het einde van deze les kan je:

-de tegenwoordige en verleden tijd van een werkwoord goed spellen                                                                                          

Slide 2 - Diapositive

Tegenwoordige tijd enkelvoud
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:

1. ik-vorm
2. ik-vorm + t (let op niet de stam)
3. Hele werkwoord (bij meervoud)

Slide 3 - Diapositive





Niet zeker? Gebruik het werkwoord lopen
ik
ik-vorm

jij?
jij 
ik-vorm+t

hij/zij/u/het
ik-vorm+t

wij/jullie/zij
hele ww

Slide 4 - Diapositive

Voorbeelden:

Slide 5 - Diapositive

Vul de goede werkwoordsvormen in:
1. (houden) ... je broer van detectives of (herkennen) ... hij zich niet in politieagenten?
2. Ik (vinden) ... het plezierig als u de agenda een week voor de vergadering (versturen) ...
3. Mijn wang (bloeden) ... altijd als ik mij (snijden) ... tijdens het scheren.
4. Je (geloven) ... toch niet dat iedereen zo'n spellingsboek (bestellen) ...?

Slide 6 - Diapositive

Antwoorden
1. Houdt je broer van detectives of herkent hij zich niet in politieagenten?
2. Ik vind het plezierig als u de agenda een week voor de vergadering verstuurt. 
3. Mijn wang bloedt altijd als ik mij snijd tijdens het scheren.
4. Je gelooft toch niet dat iedereen zo'n spellingsboek bestelt?

Slide 7 - Diapositive

Verleden tijd sterk werkwoord
*Zwak - verandert niet van klank in de verleden tijd

*Sterk - verandert  van klank in de verleden tijd:
lopen - liep - liepen
zwemmen - zwom - zwommen
verliezen - verloor - verloren
slaan - sloeg - sloegen

Slide 8 - Diapositive

 Wil je weten of een sterk werkwoord in enkelvoud met een -t of een - d eindigt?
Maak het langer om het te horen:
vond of vont?
langer maken is vonden dus ook vond

Slide 9 - Diapositive

        v = f     blijven = bleef

z = s  lezen = las

Slide 10 - Diapositive

1. lopen = liep en liepen
2. worden = werd en werden
3. zijn = was en waren
4. verlaten = verliet en verlieten
5. blazen = blies en bliezen

Slide 11 - Diapositive

Verleden tijd zwak werkwoorden 
/
/

Slide 12 - Diapositive

Dus:
     Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en WEL in 't kofschip?        schrijf dan          of te / ten                             fietsen                 fietste

      Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en NIET in 't kofschip?        schrijf dan         de / den                               bellen                    belde

Slide 13 - Diapositive

Even oefenen
1. De politie (verrichten) ... wekenlang onderzoek naar de inbraken.
2. Toen ik mijn toets Frans (maken) ... (duimen) ... Janita voor mij.
3. We (durven) ... niet te kijken toen de geheime politie op de deur (bonken) ...
4. Terwijl ik (tobben) ... over mijn cijfers, (krassen) ... Sandra haar naam in het tafelblad. 

Slide 14 - Diapositive

Antwoorden
1. De politie verrichtte wekenlang onderzoek naar de inbraken.
2. Toen ik mijn toets Frans maakte, duimde Janita voor mij.
3. We durfden niet te kijken toen de geheime politie op de deur bonkte.
4. Terwijl ik tobde over mijn cijfers, kraste Sandra haar naam in het tafelblad. 

Slide 15 - Diapositive

Noem twee dingen die je deze les hebt geleerd.

Slide 16 - Question ouverte

Heb je een vraag die je de volgende les beantwoord wilt hebben?

Slide 17 - Question ouverte