Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Je kunt al benoemen:
het onderwerp, de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp
Ik weet wat het meewerkend voorwerp is en kan deze in een zin aanwijzen
werkwoordelijke gezegde: alle werkwoorden uit de zin
onderwerp: wie (wat) + WG
lijdend voorwerp: wat (wie) + WG + onderwerp
aan (voor) wie/wat + WG + onderwerp + lijdend voorwerp
Check daarna of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.
Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen