Werkwoordspelling groep 7/8 - Tegenwoordige + verleden tijd, sterke en zwakke werkwoorden

Werkwoordspelling
Werkwoordspelling 
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingBasisschoolGroep 7,8

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling
Werkwoordspelling 

Slide 1 - Diapositive

DOEL

- je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling
spelling: werkwoordspelling

Slide 2 - Diapositive

Bekijk het volgende filmpje

schema werkwoordspelling

-

uitgelegd in twee minuten

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Tegenwoordige tijd

Slide 5 - Diapositive

Voorbeeld voor tegenwoordige tijd

De vrouw............... in de supermarkt. (winkelen)
De vrouw = onderwerp = hij/zij vorm
Hij -> Ik vorm + t
dus: winkelt
Hoor je het niet? Vervang het werkwoord door smurfen -De vrouw smurft 
.... jij het goede antwoord meteen? (raden)
... jij = ik vorm van het werkwoord
Ik vorm -> Raad
Hoor je het niet? Vervang het werkwoord door smurfen - Smurf jij?


Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Hij (bedienen) de machine
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 8 - Quiz

Hij (branden) zich aan het vuur.
A
brant
B
brand
C
brandt
D
brande

Slide 9 - Quiz

Dat huis vind.. ik mooi.
A
vindt
B
vind
C
vint

Slide 10 - Quiz

Verbind….. jij die wond zelf?
A
verbind
B
verbindt
C
verbint

Slide 11 - Quiz

Hij verbeel… zich van alles.
A
verbeeld
B
verbeeldt
C
verbeelt

Slide 12 - Quiz

Wor.. je buurman snel boos?
A
Wordt
B
word

Slide 13 - Quiz

Dat boek wemel… van de fouten (wemelen)
A
wemeldt
B
wemeld
C
wemelt

Slide 14 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 15 - Quiz

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
Vint
D
Vintd

Slide 16 - Quiz

Verleden tijd
Zwakke en sterke werkwoorden

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Zwakke werkwoorden

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Voorbeeld voor verleden tijd

De vrouw............... in de supermarkt. (winkelen)

Winkelen - en = winkeL --> Laatste letter is een L
de 'L' staat niet in: 't-kofschip-x

Kofschip nee -> de
stam+de  --> dus: winkel+de = winkelde



Slide 21 - Diapositive

Schrijf in de verleden tijd:
Sanne ...... een tijdschrift (pakken)

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf in de verleden tijd:
De mensen ........... veel geld (verdienen)

Slide 23 - Question ouverte

Schrijf in de verleden tijd:
De jongen ....... het antwoord (raden)

Slide 24 - Question ouverte

Sterke werkwoorden

Slide 25 - Diapositive

Sterk werkwoord
Een sterk werkwoord, ook wel een andereklank woord genoemd, verandert in de verleden tijd van klank.

T.T.     -      V.T.
kijken - keken 
slapen - sliepen


Slide 26 - Diapositive

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn zó sterk dat ze de klank in de verleden tijd kunnen veranderen. 

Daarom noemen we ze ook wel andere-klank woorden

Je schrijft ze zoals je ze hoort

Slide 27 - Diapositive

Voorbeeld
Peter vecht met zijn broertje
Vechten is een sterk werkwoord en verandert van klank
Peter vocht met zijn broertje

Piet loopt naar huis toe
Lopen is een sterk werkwoord en verandert van klank
Piet liep naar huis toe

Slide 28 - Diapositive

Is het werkwoord sterk (klankveranderend) of is het zwak (klankvast?) Sleep naar het goede kaartje!
Sterk werkwoord
(andere-klank)
Zwak werkwoord 
(zelfde klank)
wandelen
vinden
lopen
schieten
verven
vliegen

Slide 29 - Question de remorquage

spreken - Hij ...... de hele dag over de wedstrijd (vt)
pas op! schrijf zonder hoofdletter!

Slide 30 - Question ouverte

vliegen - De vliegtuigen ........ rakelings langs elkaar (vt)
pas op! schrijf zonder hoofdletter!

Slide 31 - Question ouverte

springen- de kinderen ...... van het muurtje af (vt)
pas op! schrijf zonder hoofdletter!

Slide 32 - Question ouverte

nadenken - Ik ...... na over hoe ik deze som moest oplossen (vt)
pas op! schrijf zonder hoofdletter!

Slide 33 - Question ouverte

gelden- In Duitsland ...... andere regels (vt)
pas op! schrijf zonder hoofdletter!

Slide 34 - Question ouverte

Nu door elkaar

Slide 35 - Diapositive

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 36 - Question ouverte

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Ik (koken) pasta.

Slide 37 - Question ouverte

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Ik (kopen) pasta.

Slide 38 - Question ouverte

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Ik (kijk) naar dat mooie meisje

Slide 39 - Question ouverte

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 40 - Question ouverte

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Wij (ontbijten) met thee

Slide 41 - Question ouverte

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 42 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Ik heb (schaatsen).

Slide 43 - Question ouverte

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 44 - Quiz

GELEERD?

- je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling
spelling: werkwoordspelling

Slide 45 - Diapositive

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 46 - Question ouverte

Schrijf één ding op wat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet.

Slide 47 - Question ouverte