Die Fälle: der und ein Gruppe

Grammatik
Schrijf de uitleg van de gele dia's in je schrift als erbij staat "aufschreiben". 
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Grammatik
Schrijf de uitleg van de gele dia's in je schrift als erbij staat "aufschreiben". 

Slide 1 - Diapositive

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
(Aufschreiben!)
Stappenplan:
  1. Welk schema (der/die/das/ein/bez.vnw pers.vnw) moet ik invullen?  
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw, 4e nv = lv)

Slide 2 - Diapositive

mannelijk (m)

vrouwelijk (v)
onzijdig (o)
meervoud (mv)

1
der
die
das
die
3
dem
der
dem
den +n
4
den
die
das
die
Der-Gruppe  (aufschreiben!)
* Zelfstandige naamwoorden meervoud in de derde naamval krijgen een extra “N”, behalve als deze niet uitgesproken kan worden.
Vb. 1. Er staat al een N: die Frauen – den Frauen
       2. Kan men niet uitspreken: die Cousins – den Cousins

Slide 3 - Diapositive

mannelijk (m)`

vrouwelijk (v)
onzijdig (o)
meervoud (mv)

1
ein
eine
ein
keine
3
einem
einer
einem
keinen +n*
4
einen
eine
ein
keine
Ein-Gruppe (aufschreiben!)
Dit schema gebruik je ook voor de bezittelijke voornaamwoorden: mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr- & Ihr-
* Zelfstandige naamwoorden meervoud in de derde naamval krijgen een extra “N”, behalve als deze niet uitgesproken kan worden.
Vb. 1. Er staat al een N: die Frauen – den Frauen
       2. Kan men niet uitspreken: die Cousins – den Cousins

Slide 4 - Diapositive

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
  1. Welk schema (der/die/das/ein/bez.vnw pers.vnw) moet ik invullen? 
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw, 4e nv = lv)

Slide 5 - Diapositive

Welke voorzetsels zijn er in de 4e nv?
durch
für
gegen 
ohne
um
bis
entlang
Dativ (3. Fall)
mit = met
nach = na, naar
bei = bij
seit = sinds
von = van, door
zu = naar, tot, bij
aus = uit
außer = behalve
entgegen = tegemoet
gegenüber = tegeover
Akkusativ (4. Fall)
durch = door
für = voor
gegen = tegen
ohne = zonder
um = om
bis = tot
entlang = langs
Präpositionen = voorzetsels (aufschreiben!)

Slide 6 - Diapositive

Zie je een van deze voorzetsels staan, krijg je automatisch een 3e of 4e naamval. 
1. mijn - Ich habe ein Geschenk für ...... Onkel gekauft. 
2. onze - Ohne ....... Freund können wir nicht gehen. 
3. de - Das hat er von ..... Mann bekommen. 

Slide 7 - Diapositive

Zie je een van deze voorzetsels staan, krijg je automatisch een 3e of 4e naamval. 
1. mijn - Ich habe ein Geschenk für meinen Onkel gekauft. 
2. onze - Ohne unseren Freund können wir nicht gehen. 
3. de - Das hat er von dem Mann bekommen. 

Slide 8 - Diapositive

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
  1. Welk schema (der/die/das/ein/bez.vnw pers.vnw) moet ik invullen?
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw,  4e nv = lv)

Slide 9 - Diapositive

YouTube
Duitse naamvallen
Bekijk het filmpje. Hierin wordt precies uitgelegd hoe je de naamvallen moet bepalen door te ontleden. 

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Dus......Geen voorzetsel = ontleden
Onderwerp = 1. Fall (Nominativ)

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden? 

Slide 12 - Diapositive

Geen voorzetsel = ontleden (aufschreiben!)
Onderwerp = 1. Fall (wie/wat + gezegde)
Vb. 
de - ....... Frau hat euch gesehen. 
Wie/wat heeft gezien? - Frau (onderwerp) = die Frau

Let op! Ook als het gaat om een naamwoordelijk van het gezegde gaat het om een 1e naamval! Die Jongen is mijn broer. Der Junge ist mein Bruder

Slide 13 - Diapositive

Geen voorzetsel = ontleden
Lijd.vw = 4. Fall (Akkusativ)

Welke vraag moet je stellen om het lv te vinden? 

Slide 14 - Diapositive

Geen voorzetsel = ontleden (aufschreiben!)
Lijdend voorwerp= 4. Fall (wie/wat + gezegde + ond). 
Vb. 
de - Ich habe ....... Mann gesehen. 
Wie/wat + heb ik gezien? - Mann(lv) = den Mann

Slide 15 - Diapositive

Geen voorzetsel is ontleden
Meewerkend voorwerp= 3. Fall (Dativ)

Welke vraag stel je om het mw.vw te vinden? 

Slide 16 - Diapositive

Geen voorzetsel is ontleden (aufschreiben!)
Meewerkend voorwerp= 3. Fall (Dativ) aan wie/voor wie? 
Vb. 
mijn - Ich habe .... Freundin das Geschenk gegeben. 
Aan/voor wie? Freundin = meiner Freundin

Slide 17 - Diapositive