formatief h4 en h5

Met welke gebeurtenis in 1939 begon de Tweede Wereldoorlog?
A
bombardement van Rotterdam
B
inval Tsjechoslowakije
C
inval Oostenrijk
D
inval Polen
1 / 28
suivant
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Met welke gebeurtenis in 1939 begon de Tweede Wereldoorlog?
A
bombardement van Rotterdam
B
inval Tsjechoslowakije
C
inval Oostenrijk
D
inval Polen

Slide 1 - Quiz

Na het bombardement op Rotterdam besloot Nederland zich over te geven. Wat is een ander woord voor overgeven?

Slide 2 - Question ouverte

De aanval op de Sovjetunie staat bekend onder de naam operatie:
A
market garden
B
blitzkrieg
C
barbarossa
D
overlord

Slide 3 - Quiz

Wat wordt bedoelt met de Holocaust?
A
De achterstelling van Joden door het instellen van de Neurenberger Rassenwetten
B
De rassenleer van HItler
C
meer leefruimte voor de Duitsers
D
De massamoord op ruim zes miljoen Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog

Slide 4 - Quiz

Welke 3 landen hoorden bij de as-mogendheden?

Slide 5 - Question ouverte

Churchill hoort bij?
A
de VS
B
Sovjetunie
C
Engeland
D
Frankrijk

Slide 6 - Quiz

Koningin Wilhelmina en de regering vluchtten in de oorlog naar?

Slide 7 - Question ouverte

Welke gebeurtenis was een groot protest tegen de jodenvervolging in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog?
A
de Amsterdamse razzia
B
Market Garden
C
Spoorwegstaking
D
Februaristaking

Slide 8 - Quiz

Welke winter was de Hongerwinter?
A
1942 - 1943
B
1943 – 1944
C
1944 – 1945
D
1945 - 1946

Slide 9 - Quiz

Wie viel de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor aan in 1941?

A
Italie
B
Duitsland
C
Japan
D
China

Slide 10 - Quiz

Waar kwamen de Geallieerden tijdens D-day aan land?
A
Frankrijk
B
Engeland
C
Duitsland
D
Italie

Slide 11 - Quiz

De tactiek die Hitler gebruikte bij de inval van verschillende landen. Gebaseerd op snelheid en verrassing. Deze manier van oorlog voeren heet?

Slide 12 - Question ouverte

De regel dat ondergeschikten altijd moesten gehoorzamen aan hun meerderen noemen we ?
A
collaboratie
B
gelijkschakeling
C
het führer-principe
D
machtenscheiding

Slide 13 - Quiz

Het afvoeren van mensen naar de concentratie/vernietigingskampen noemen we?
A
tewerkstelling
B
mobilisatie
C
deportatie
D
antisemitisme

Slide 14 - Quiz

Waarom was de slag om Stalingrad een keerpunt?
A
Duitsland kon eindelijk verder Rusland in
B
Duitsland werd voor het eerst echt verslagen
C
Stalin ging meevechten in de oorlog
D
Amerika ging Rusland helpen, waardoor Duitsland hier verloor

Slide 15 - Quiz

Wat gebeurde er met Nederland na het falen van operatie Market Garden?
A
Zuid-Nederland was bevrijd. Noord-Nederland was bezet.
B
Zuid-Nederland was bezet. Noord-Nederland was bevrijd.
C
Heel Nederland was bevrijd. Overal waren nog wel Duitse soldaten die bleven vechten.
D
Heel Nederland was bevrijd maar het Ruhr-gebied was nog in handen van de Duitsers.

Slide 16 - Quiz

Waartoe riep de 'Arbeitseinsatz' (de gedwongen tewerkstelling) op?
A
Om te gaan vechten aan het front voor de Duitsers
B
Om te gaan werken in Duitsland om de Duitse frontsoldaten te vervangen
C
Om te gaan werken in Nederlandse bedrijven voor de Duitsers
D
Om het werk voor de Nederlandse bedrijven neer te leggen

Slide 17 - Quiz

Wat is de naam van het Nederlandse doorvoerkamp waar vandaan duizenden mensen werden gedeporteerd naar de kampen in Oost-Europa?

Slide 18 - Question ouverte

Op welke dag herdenken we ieder jaar
de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in Nederland?
A
31 december
B
23 maart
C
5 mei
D
4 mei

Slide 19 - Quiz

Wat is antisemitisme?

Slide 20 - Question ouverte

Eerste president van Indonesië (8) 
Premier van het Verenigd Koninkrijk in WO2 (9)
Leider van de NSB (7)
Leider van de Sovjet-Unie in WO2 (6)
President van de Verenigde Staten in WO2 (9)

Slide 21 - Question de remorquage


Stalin organiseerde showprocessen. Welke reden had hij daarvoor?

A
Zo liet hij zien dat hij beter was dan zijn voorganger, die mensen zonder proces in strafkampen liet opsluiten.
B
Dankzij de showprocessen werd duidelijk dat de planeconomie goed werkte.
C
Dankzij de showprocessen leek het alsof er in de Sovjet-Unie een eerlijke rechtspraak was.
D
Door de showprocessen werd Stalin steeds populairder, ook bij zijn tegenstanders.

Slide 22 - Quiz


Waar staat de naam D-Day (tegenwoordig) voor?
A
Decision Day
B
Decisive Day
C
Difficult Day
D
Dark Day

Slide 23 - Quiz

In 1990 viel de Sovjet-Unie uit elkaar. Dit had grote gevolgen voor veel landen in Oost-Europa.

Welk gevolg geldt voor alle landen van Oost-Europa?
A
de invoering van de euro
B
de invoering van het kapitalisme
C
de toetreding tot de EU

Slide 24 - Quiz

Welke bewering over de politiek van Gorbatsjov is juist?

Gorbatsjov wilde
A
afschaffing van het communisme.
B
hervorming van het communisme.
C
uitbreiding van de macht van de Sovjet-Unie.
D
versterking van de staatsbedrijven.

Slide 25 - Quiz



Het doel van terreur is dat het volk in angst leeft
en daardoor niet in opstand durft te komen.
A
Dit is waar
B
Dit is niet waar

Slide 26 - Quiz

Wie zijn de grootmachten ná de Tweede Wereldoorlog?
A
Engeland, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
B
Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
C
Verenigde Staten, Sovjet-Unie
D
Engeland, Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie

Slide 27 - Quiz

Wat was voor de Verenigde Staten een belangrijke reden om met het Marshallplan te komen?

De Verenigde Staten wilden daarmee
A
de aantrekkingskracht van communistische partijen in West-Europa verkleinen.
B
de economische tegenstelling tussen Oost- en West-Europa verkleinen.
C
de waarde van de euro en de dollar met elkaar in evenwicht brengen.
D
een vergaande politieke samenwerking van West- en Oost-Europa bereiken.

Slide 28 - Quiz