klas 2 samenvatting toetsstof 13 april Lezen 3.2 4.2 5.2

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

De toets op 13 april gaat over:
  • tekstsoorten: betogende tekst/activerende tekst
  • leesstrategie: kritisch lezen
  • tekstverbanden: oorzaak/gevolg, middel/doel, voorw.
  • verwijswoorden
  • argumenteren
  • samenvatten
3.2 Lezen, blz. 104 - 109
4.2 Lezen, blz. 148 - 153
5.2 Lezen, blz. 190 - 195

Slide 3 - Diapositive

                 blz. 264:
               Goed leren!

Slide 4 - Diapositive

5.2 samenvattingen
DIt is de theorie uit het boek (blz 190 en 193).  De vier structuren moet je kunnen herkennen in een tekst, maar je hoeft ze niet uit je hoofd te leren. 

Slide 5 - Diapositive

Tips: hoe maak je een samenvatting
Samenvattingen kun je maken voor het leren van een toets of omdat je de leerstof later nog nodig hebt.
Allereerst is het belangrijk te weten met wat voor doel je de samenvatting maakt. 
Voor jezelf, voor een cijfer of voor een project?
Het voordeel van het maken van een samenvatting is dat je ondertussen leert. 
Het samenvatten zorgt er ook voor dat je de stof beter begrijpt en langer zal onthouden.

1. Lees de hele tekst
2. Schrijf op wat volgens jou de belangrijkste boodschap is (in een paar woorden!)
3. Schrijf (alleen!) de belangrijkste woorden op. Schrijf evt. nog extra nuttige woorden op.
4. Maak nu van de woorden een KORT goed lopend verhaal(tje).

Bij het maken van een goede samenvatting gaat het erom dat je
- niet teveel opschrijft
- de hoofd- en bijzaken kan scheiden
nog meer tips
Vat per alinea / stuk tekst in eigen woorden samen wat je hebt gelezen. Vertel jezelf waarom iets belangrijk is. Hierdoor merk je of je het wel of niet snapt en of het aansluit bij wat je al wist. Zet dit, in trefwoorden.
a) Begrijp waar de tekst over gaat!
b) Maak de samenvatting niet te lang!
c) Gebruik evt. de 5 W's: Wie, wat, waar, waarom, wanneer
d) Gebruik de structuur van de tekst en kijk of er kernzinnen zijn (vaak de eerste/tweede zin of laatste zin van een alinea)

Slide 6 - Diapositive

Bestudeer de theorie op blz. 148.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

§3.2 Lezen

Betoog
3.2 Lezen

Slide 9 - Diapositive

Een betoog =
Iemand die zijn mening geeft en deze verdedigt met argumenten.
Betogen betekent 'met bewijzen aantonen'.

Slide 10 - Diapositive

Hoofdgedachte betoog 
De hoofdgedachte van een betogende tekst bestaat uit de mening van de schrijver, meestal gevolgd door zijn belangrijkste argument.

Slide 11 - Diapositive

Tekstopbouw betoog
Driedeling = inleiding + kern + slot

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Lien



Een argument is informatie waarmee de schrijver wil bewijzen dat hij gelijk heeft, dat zijn mening juist is.


Een argument kan zowel een feit
zijn als een mening.

Slide 14 - Diapositive

Feit:

Slide 15 - Diapositive

Mening/standpunt:

Slide 16 - Diapositive

Feitelijke argumenten
      (objectief):
een feit, controleerbaar,
   je kunt er niet over van mening verschillen.

Niet feitelijke argumenten (subjectief):
een mening of een
vermoeden, niet-controleerbaar, je kunt
er wel over van mening verschillen.

Slide 17 - Diapositive

Voorbeelden van betogende teksten:
Kijk op de volgende pagina's

Slide 18 - Diapositive

Opiniestuk krant

Slide 19 - Diapositive






Ingezonden 
brief

Slide 20 - Diapositive

De recensie

Slide 21 - Diapositive



Mondeling 
betoog

Slide 22 - Diapositive

Kritisch lezen
Leesstrategie nummer 5 = kritisch lezen (hs 3.2 Lezen)

De ander vier leesstrategieën?
Verkennend, nauwkeurig, zoekend en studerend lezen

Slide 23 - Diapositive

Kritisch lezen
Je beoordeelt de tekst
-is de schrijver deskundig, betrouwbaar, volledig, klopt de informatie, is de bron betrouwbaar ...
Met andere woorden: is het een goed verhaal?

Slide 24 - Diapositive

Kritisch lezen van een betoog
De argumenten
-feitelijke argumenten: 
          -is het waar, klopt het? 
          -is het onderzocht?
-niet-feitelijke meningen:
          -vind ik het overtuigend?
           -vind ik dit zelf ook, klopt het met wat ik zelf heb meegemaakt? 
           -hoe waarschijnlijk is het?

Slide 25 - Diapositive

Op de volgende pagina staat een link naar Cambiumned, daar kun je oefenen met verwijswoorden.

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Lien

Slide 28 - Diapositive