GMK DA P3.3 - Herhaling pijnstillers en maagdarmmiddelen

1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
GeneesmiddelkennisMBOStudiejaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke geneesmiddelgroep horen deze middelen?
Diuretica
RAAS-remmers 
(ACE-remmers en AT2-antagonisten)
Betablokkers
Cholesterolsyntheseremmers
Bloedglucoseverlagers
Vitamine K-antagonisten
Candesartan, Losartan, Irbesartan

 Enalapril, Lisinopril
Metoprolol, Bisoprolol

 
Hydrochloorthiazide, furosemide, Spironolacton

Acenocoumarol, fenprocoumon
Metformine, gliclazide
Simvastatine, atorvastatine

Slide 5 - Question de remorquage

Welk kenmerk hoort bij welke mate van VB?
• Het IQ bij matige ernstige VB ligt tussen 35 en 50
• Het IQ bij ernstige VB ligt tussen 20 en 35
• Het IQ bij zeer ernstige VB is lager dan 20
• Ter vergelijk: bij lichte VB ligt het IQ tussen 50 en 70
Mensen met een ernstige verstandelijke beperking hebben soms ook nog bijkomende problemen. Onderstaande problemen komen dan het meest voor.
• Motorische stoornissen (bijvoorbeeld spasticiteit).
• Epilepsie.
• Autisme.
• Probleemgedrag (door bijkomende psychische stoornis, maar komt ook voor als gevolg van gebrekkige communicatie).
Mensen met EMB zijn kwetsbaar. Ze hebben een sterk verhoogd risico op gezondheidsproblemen. Denk aan epilepsie, een reflux, slaapstoornissen, slikproblemen en luchtweginfecties.

Welk woord past in de zin? Sleep de woorden naar de juiste plek.
1. Een bijwerking van bloedverdunners is  _______________________
2. Bij pijn op de borst-klachten werkt een   _______________________ .
3. Bloedglucoseverlagers, zoals insuline en gliclazide  hebben als bijwerking ________________ 
4. Bij een hartritmestoornis wordt een anti-aritmica gebruikt, zoals ______________
5. De meest voorkomende bijwerking van statines is  ______________________
timer
1:00
6.Enalapril geeft vaak de bijwerking  __________________, 
Statines
nitraat
Spierpijn
Diarree
plaspillen
droge hoest
Bloeding
Veel plassen

Hypoglykemie
betablokkers

Slide 6 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een kenmerk van paracetamol?
A
advies 3-4x per dag 500mg
B
Pijnstillend en koortsverlagend
C
causale behandeling
D
Alleen als tablet en zetpil te verkrijgen

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke stelling klopt?
A
Aspirine is paracetamol
B
Bij NSAID altijd een maagbeschermer nodig
C
Diclofenac werkt ontstekingsremmend
D
Naproxen is een suppletie behandeling

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat klopt?
A
Langwerkende opiaten zijn voor doorbraakpijn
B
Opiumwetmiddelen zijn verboden
C
Tramadol is een zwakwerkend opiaat
D
Bij obstipatie een laxans toevoegen

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk geneesmiddel kan gebruikt worden bij zenuwpijn?
A
Diclofenac
B
Gliclazide
C
Paracetamol
D
Pregabaline

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een kenmerk van corticosteroïden?
A
Analgetisch en antipyretisch
B
Bijwerking: Osteoporose en vollemaansgezicht
C
Tramadol en oxycodon
D
Vanaf 70 jaar met een maagbeschermer

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk middel heeft als indicatie jicht?
A
Allopurinol
B
Atorvastatine
C
Furosemide
D
Metformine

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Maagklachten is een ...... van omeprazol
A
Bijwerking
B
Contra-indicatie
C
Indicatie
D
Interactie

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Macrogol wordt standaard gegeven bij oxycodon om verstopping te voorkomen.
Dit een voorbeeld van een .... behandeling
A
Causale
B
Profylactische
C
Suppletie
D
Symptomatische

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Metoclopramide heeft als indicatie misselijkheid.
Welk geneesmiddel kan misselijkheid als bijwerking geven?
A
Bisoprolol
B
Insuline
C
Naproxen
D
Tramadol

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Spironolacton is een
A
diureticum
B
cholesterolopnameremmer
C
betablokker
D
bloedglucoseverlager

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Naproxen is een NSAID.
Welk geneesmiddel krijgen risicogroepen standaard erbij?
A
Macrogol
B
Metoclopramide
C
Pantoprazol
D
Paracetamol

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een patiënt belt vanwege spierpijn. Door welk middel zou dit kunnen komen?
A
Atorvastatine
B
Ezetimib
C
Ibuprofen
D
Oxycodon

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een patiënt heeft meerdere soorten tabletten en capsules. Welke toedieningsvorm wordt gebruikt bij langwerkend oxycodon?
A
Capsule
B
Capsule MGA
C
Disper tablet
D
Tablet MSR

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een patiënt leest bij isosorbidedinitraat dat deze sublinguaal moet worden gebruikt. Wat is dat?
A
In de wang
B
Onder de tong
C
Opgelost in water
D
Via de mond

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een patiënt klaagt dat ze zo vaak moet plassen. Zou het door een geneesmiddel kunnen komen?
A
Acetylsalicylzuur
B
Bisoprolol
C
Furosemide
D
Nee

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een patiënt gaat naar de tandarts en moet tijdelijk stoppen met zijn bloedverdunner. Welk middel is dit?
A
Acenocoumarol
B
Allopurinol
C
Prednisolon
D
Nifedipine

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions