Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
En route!
Slide 1 - Diapositive
Afronding chapitre 3
- Normaal gesproken SO voor +1 op de toets - Alternatieve opdracht: tâche blz. 128 van je boek
Presenteer een vakantieverblijf (mondeling of schriftelijk)
Slide 2 - Diapositive
Ik maak liever een...
SO
Alternatieve opdracht
Slide 3 - Sondage
Au programme aujourd'hui
- Afronding chapitre 3
- Herhaling
Slide 4 - Diapositive
doel
Ik kan de woorden en zinnen die te maken hebben met 'reizen' correct vertalen (NF/FN)
Slide 5 - Diapositive
Vertaal de woorden: (In het voorjaar) ______________, on va à la mer.
A
en hiver
B
au printemps
C
en été
D
en automne
Slide 6 - Quiz
Vertaal de woorden: Je parle déjà un peu (Arabisch) ______________.
A
l'arabique
B
l'arabasque
C
l'arabe
D
l'arabesque
Slide 7 - Quiz
Aujourd'hui, on va ___________ mes grands-parents.
On prend le train à _____________ centrale de Lyon
L'heure de _____________ est à midi
Mes grands-parents habitent dans _____________ calme de Paris
Ils habitent ________________ restaurant de mon oncle
la gare
un quartier
départ
en face du
rendre visite à
Slide 8 - Question de remorquage
Tu vas où?
(geef bestemming én vervoermiddel)
Slide 9 - Diapositive
Tu vas où? (geef antwoord met bestemming én vervoermiddel)
Slide 10 - Question ouverte
doel
Ik kan van leesteksten (A2-niveau) over 'reizen' de belangrijkste informatie benoemen
Slide 11 - Diapositive
Wanneer kwam Sébastien op het idee om fotograaf te worden?
Slide 12 - Diapositive
Wanneer kwam Sébastien op het idee om fotograaf te worden?
A
Toen hij fotografen bij een atletiektoernooi zag.
B
Toen hij een fotograaf bij een voetbalwedstrijd zag.
C
Toen hij foto’s van de Tour de France maakte.
Slide 13 - Quiz
doel
Ik kan de passé composé met het juiste hulpwerkwoord correct gebruiken voor de regelmatige werkwoorden -er, -ir, -re en de onregelmatige werkwoorden avoir, être, faire en prendre
Slide 14 - Diapositive
Vervoeg de regelmatige werkwoorden in de p.c. (avoir = hulpww) Tu (passer) _____ _______ tes vacances en France?
Slide 15 - Question ouverte
Vervoeg de regelmatige werkwoorden in de p.c. (être = hulpww) Ma soeur (aller) _____ _______ avec nous.
Slide 16 - Question ouverte
Vervoeg de onregelmatige werkwoorden in de p.c. (avoir = hulpww) Je/ j' (être) _________ ____________ en Suisse pendant les vacances
Slide 17 - Question ouverte
Au travail:
les devoirs
Faire:
afronden: les exercices A t/m G
Apprendre:
A, B, C, D, E et H du chapitre 3
Slide 18 - Diapositive
Doel bereikt?
Ik kan de woorden en zinnen die te maken hebben met 'reizen' correct vertalen (NF/FN)
Ik kan van leesteksten (A2-niveau) over 'reizen' de belangrijkste informatie benoemen
Ik kan de passé composé met het juiste hulpwerkwoord correct gebruiken voor de regelmatige werkwoorden -er, -ir, -re en de onregelmatige werkwoorden avoir, être, faire en prendre