23/11/zw/havo 3/ott modale hulpwerkwoorden

lesdoel
In deze les leer je (weer) wat modale werkwoorden zijn. 
Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.
Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin. 
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

lesdoel
In deze les leer je (weer) wat modale werkwoorden zijn. 
Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.
Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin. 

Slide 1 - Diapositive

Modale werkwoorden en wissen

Slide 2 - Diapositive

De modale werkwoorden
Persoon
wohnen
wollen
ich
wohne
will
du
wohnst
willst
er/sie/es/man
wohnt
will
wir
wohnen
wollen
ihr
wohnt
wollt
sie/Sie
wohnen
wollen

Slide 3 - Diapositive

modale werkwoorden

dürfen
= mogen, toestemming

können
= kunnen

mögen=
lusten, lekker vinden, aardig vinden

müssen
= moeten (noodzaak)

wollen
= willen

sollen
= moeten (wil van iemand)

wissen
= weten
ich
darf
kann
ma
muss
will
soll
weiß
du
darf-  st
kann - st 
mag - st
muss - st
will - st
soll - st
weiß - t
er/sie/es
darf
kann
mag
muss
will
soll
weiß
wir
dürf - en
könn - en
mög - en
müss - en
woll - en
soll -  en
wiss - en
ihr
dürf - t
könn -
mög - t
müss - t
woll - t
soll - t
wiss - t
sie/Sie
dürf - en
könn - en
mög - en
müss - en
woll - en
soll - en
wiss - en
ge - durf - t
ge - konn - t
ge - moch - t
ge -muss - t
ge - woll -t
ge - soll -t
ge - wuss- t

Slide 4 - Diapositive

Wat valt dus op?
1. klinkerwisseling alleen bij ich, du en er/sie/es
2. ich en er/sie/es zijn hetzelfde
3. wir, ihr, sie/Sie gaan gewoon zoals een regelmatig ww

Slide 5 - Diapositive

Herhaling: modale werkwoorden
De volgende  slides bevatten herhaling:

  1. een sleepoefening met de betekenis van de modale werkwoorden en wissen
  2. herhaling van de tegenwoordige tijd ( Präsens)

Slide 6 - Diapositive

Sleep het modale werkwoord naar de juiste betekenis
dürfen
wollen
mögen
müssen
sollen
wissen
können
mogen
willen
houden van, lusten
moeten, noodzaak
moeten, bevel
weten
kunnen

Slide 7 - Question de remorquage

Wat is geen modaal werkwoord?
A
wollen
B
dürfen
C
wissen
D
werden

Slide 8 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(moeten=noodzaak) Ich ....... zur Toilette gehen.
A
muss
B
müss
C
musse
D
müsse

Slide 9 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(willen) Er ..... noch Hausaufgaben.
A
woll
B
wollt
C
willt
D
will

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(willen) ...... ihr auch ein Eis?
A
willt
B
wollt
C
willen
D
wollen

Slide 11 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(mogen) Ich ....... in die Disko gehen.
A
dürf
B
darf
C
dürfe
D
darfe

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(lusten) ..... du Spinat?
A
mögst
B
möge
C
magst
D
mage

Slide 13 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(moeten: bevel) Ich ..... das Fenster schließen?
A
solle
B
soll
C
sollst
D
sollt

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(weten) ..... du ob ich morgen kommen kann?
A
wisst
B
wissst
C
weist
D
weißt

Slide 15 - Quiz

Bij welke vorm hebben modale werkwoorden geen uitgang?
A
ich en du
B
ich en er/sie/es
C
ich en wir
D
er/sie/es en ihr

Slide 16 - Quiz

Ik snap de modale werkwoorden:
A
Helemaal! (Total!)
B
Helemaal niet! (Total nicht!)
C
Bijna - nog even oefenen (Fast - noch üben)
D
Een beetje (Ein bisschen)

Slide 17 - Quiz

En nu?
Online Na klar: 2.4/ opdracht 11, 12, 13

Slide 18 - Diapositive