2M 21-1

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Question tags

Question tag = kort vraagje aan het einde van de zin. Je vraagt daarmee of de ander het met je eens is.

stap 1: werkwoorden.

•  "to be" in de zin: herhalen in tag.
• hulpww in de zin: herhalen in tag.
  
• anders gebruik  vorm van "to do" 

Kevin can't help you, can he?

stap 2:  + en - (evenwicht)

zin ontkennend - tag bevestigend

zin bevestigend - tag ontkennend

he is nice, isn't he?

stap 3:

tag eindigt op:

I, you, he, she, it, we,they (there)

Your friends are all here, aren't they?

this pizza is great, .......?

1. is it
2. isn't he
3. isn't it
4. does it

we were home alone,......?

1. don't we
2. weren't we
3. aren't we
4. were we

your aunt likes flowers,.......?

1. likes not she
2. doesn't your aunt
3. does she
4. doesn't she

...................... aren't you?

1. You aren't happy today,
2. You can play football,
3. You are Superman,
4. She is Lady Gaga,

English is easy,...

Everybody loves apple pie,.....

Ron has got a rat, ....

I'm a great teacher, ...

Lola doesn't like hockey..

isn't it ?

don't they ?

hasn't he ?

aren't I ?

does she ?

I have to do my homework,.....?

Possessive pronouns

(bezittelijke voornaamwoorden)

Deze woorden geven aan dat iets van iemand is (bezitting) 

Je kunt op 2 manieren zeggen dat iets van jou is

Possessive pronouns

(bezittelijke voornaamwoorden)

Deze woorden geven aan dat iets van iemand is (bezitting) 

Je kunt op 2 manieren zeggen dat iets van jou is

This is my car

This car is mine

Possessive pronouns

(bezittelijke voornaamwoorden)

Deze woorden geven aan dat iets van iemand is (bezitting) 

Je kunt op 2 manieren zeggen dat iets van jou is

This is my car

This car is mine

Possessive pronouns

(bezittelijke voornaamwoorden)

Deze woorden geven aan dat iets van iemand is (bezitting) 

Je kunt op 2 manieren zeggen dat iets van jou is

This is my car

This car is mine

Deze woorden geven aan dat iets van iemand is (bezitting) 

Je kunt op 2 manieren zeggen dat iets van jou is

I

you

he

she

it

we

they

my

your

his

her

its

our

their

mine

yours

his

hers

---

ours

theirs

Personal

Posessive

other Possesive

Where is (I) ______ book?

She goes to school with (she) ______brother

We need to borrow (they) ____ car

Future = toekomende tijd

Alles wat niet al gebeurd is (verleden tijd) en niet nu aan de gang is (tegenwoordige tijd). Dus alles wat nog moet 

gebeuren.

In welke tijd staat deze zin:
I walk to school every day

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. toekomende tijd

In welke tijd staat deze zin?
My mother will be so angry when I get home...

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd
3. Toekomende tijd

In welke tijd staat deze zin?
My grandmother was very hungry during World War II.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. toekomende tijd

Future = to be going to

     voorspellingen waar je bewijs

     voor hebt.  

     Je bent van plan om iets te 

     gaan doen

1

2

Future = to be going to

I am going to read

you are going to swim

he is going to write

we are going to sing

you are going to dance

they are going to walk

Future = to be going to

Am I going to read ?

Are you going to swim?

Is he going to write?

Are we going to sing?

Are you going to dance?

Are they going to walk ?

Future = to be going to

I am not going to read

you are not going to swim

he is not going to write

we are not going to sing

you are not going to dance

they are not going to walk

Future = Will

* gebruik je voor voorspellingen

* voor beloftes 

* als je aanbiedt om iets te doen

Future = to be going to

I will not read

you will not swim

he will not write

we will not sing

you will not dance

they will not walk

Wanneer gebruik je Will?

1. Bij een voorspelling (zonder bewijs)
2. Als je iets zeker weet
3. Als je iets van plan bent

________ (open - I) the window?

1. Will I open
2. Am I going to open
3. Shall I open
4. Do I open

you ....probably win first prize

1. will
2. are going to

You must be hungry.
I ... you a sandwich. (make)

1. am going to make
2. make
3. will making
4. will make