2Ha 05012021

Gelukkig nieuwjaar en veel gezondheid!
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Gelukkig nieuwjaar en veel gezondheid!

Slide 1 - Diapositive

Aujourd'hui
  • 1e uur: Oefentoets chapitre 2 gemaakt
  • 2e uur: Nabspreken en herhalen onderdelen chapitre 2

Slide 2 - Diapositive

Luistervaardigheid
Vraag 1 t/m 6: Luistervaardigheid

Slide 3 - Diapositive

Vraag 1 t/m 6 ging bij mij
A
Prima
B
Voldoende
C
Onvoldoende
D
Slecht

Slide 4 - Quiz

Vocabulaire
Vraag 7: Zet het Franse woord in de juiste zin.
Vraag 8: Vertaal het Nederlandse woord naar het Frans.

Slide 5 - Diapositive

Vraag 7, daar heb ik het volgende op te zeggen
A
Het ging prima, ik begrijp de zin, dus ik weet welk woord ik in moet vullen.
B
Geen idee wat de zin betekent, dus geen idee welk woord in welke zin hoort.
C
Ik ken de woorden wel, ik heb ze random in zinnen gezet.

Slide 6 - Quiz

Vraag 8 ging bij mij
A
Prima! Ik heb een goede woordkennis!
B
Redelijk, ik heb de woordjes wel opgezocht in mijn boek.
C
Ik ken de woorden niet en heb ze ook niet opgezocht.

Slide 7 - Quiz

Grammaire C: Zinnen vragend maken
Vraag 9: Maak de zinnen vragend zoals aangegeven.
Vraag 10: Vul het juiste vraagwoord in.

Slide 8 - Diapositive

Vraag 9, zinnen vragend maken
A
Est-ce que en omkering onderwerp pv en ow kan ik goed.
B
Est-ce que en omkering onderwerp pv en ow kan ik redelijk.
C
Ik begrijp de ene manier wel maar de andere manier niet.
D
Ik snap er helemaal niets van!

Slide 9 - Quiz

Welk antwoord is juist?
A
Est-ce que vous mangez de la viande?
B
Est-ce que mangez-vous de la viande?

Slide 10 - Quiz

Welk antwoord is juist?
A
Viande-mangez vous de la?
B
Mangez-vous de la viande?

Slide 11 - Quiz

Welk antwoord is juist?
A
Est-ce que ils font du sport?
B
Est-ce qu'ils font du sport?

Slide 12 - Quiz

Welk antwoord is juist?
A
Du sport font-ils?
B
Font-ils du sport?

Slide 13 - Quiz

Welk antwoord is juist?
A
Suis-tu souvent malade?
B
Es-tu souvent malade?

Slide 14 - Quiz

Welk antwoord is juist?
A
Est-ce que tu es souvent malade?
B
Est-ce que malade tu es souvent?

Slide 15 - Quiz

Vraag 10: Vraagwoorden
A
Dat lukt me uitstekend!
B
Ik kan het redelijk goed.
C
Ik ken de vertalingen wel maar ik kan ze niet in de juiste zin zetten.
D
Wat, waarom, hoe dan, waar? Wat is een vraagwoord?

Slide 16 - Quiz

Kies het juiste vraagwoord:
----- est-ce que tu vas?
Je vais à mon entraÎnement de hockey.
A
B
quand
C
comment
D
qui

Slide 17 - Quiz

Kies het juiste vraagwoord:
----- vous allez faire?
Nous allons faire des exercices.
A
combien
B
pourquoi
C
qu'est-ce que
D
qui

Slide 18 - Quiz

Kies het juiste vraagwoord:
----- tu vas à ton entraÎnement?
En voiture.
A
qui
B
qu'est-ce que
C
quand
D
comment

Slide 19 - Quiz

Kies het juiste vraagwoord:
----- tu fais du hockey?
Parce que je veux rester en forme.
A
pourquoi
B
qui
C
comment
D

Slide 20 - Quiz

Grammaire C: Zinnen vragend maken
  • . wordt ?
  • Je zet est-ce que voor de zin. (Soms est-ce qu')
  • Je draait onderwerp en persoonsvorm om, de Nederlandse manier van vragen stellen.

Slide 21 - Diapositive

Vous mangez de la viande.
  • Vous mangez de la viande?
  • Est-ce que vous mangez de la viande?
  • Mangez-vous de la viande?

Slide 22 - Diapositive

Met vraagwoord:
Vous mangez de la viande ?
  • est-ce que vous mangez de la viande?
  • mangez-vous de la viande?

Slide 23 - Diapositive

Voor de volgende les:
Oefenen in Verbuga pro: https://www.verbos.eu/Comppro/#Login
code: ersgle
ww: welkom2012
Oefen: 2Ha 2.G / 2Ha 1.G / 2Ha 1.G + 2.G
Dit zijn de werkwoorden vouloir en pouvoir in de présent en de passé composé. (blz. 150 en 151 van je tekstboek)

Slide 24 - Diapositive