24 januari - Bijvoeglijk naamwoord en werkwoordelijk gezegde

Welkom!
Lezen
Nakijken 
Bijvoeglijk naawoord 

1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
Lezen
Nakijken 
Bijvoeglijk naawoord 

Slide 1 - Diapositive

Nakijken Cursus 5 Grammatica par. 2 opdrachten 1 t/m 8 en par. 3 opdrachten 1 t/m 7

Slide 2 - Diapositive

Welke woordsoort is hier onderstreept?

1. Het oude flatgebouw in onze straat wordt de komende maanden opgeknapt.
2. De gele trein rijdt richting Eindhoven. 
3. Mijn moeder wil niet in een heel lelijk flatgebouw zonder lift wonen.
4. Mariëtte gaat vanavond bowlen met haar beste vriendinnen.
5. Die jongen heeft verkering met het kleinste meisje in de klas.

Slide 3 - Diapositive

Theorie: Bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Diapositive

Wat is ook alweer een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 5 - Question ouverte

Theorie bijvoeglijke naamwoorden
Een bijvoeglijk naamwoord:
- vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
- kan voor en achter een zelfstandig naamwoord staan,
bijvoorbeeld: De blauwe trui is kapot.
- stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zeggen van welk materiaal iets is gemaakt, 
bijvoorbeeld: de zilveren ring

Slide 6 - Diapositive

Wat is ook alweer het werkwoordelijk gezegde?

Slide 7 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde: 

bestaat uit alle werkwoorden in een zin! 



Slide 8 - Diapositive

Alle werkwoorden in de zin noem je samen:
A
het onderwerp
B
het naamwoordelijk gezegde
C
het werkwoordelijk gezegde
D
de persoonsvorm

Slide 9 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
heeft
B
heeft gehaald
C
gehaald
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Gaat Joris vanavond skaten?

Het werkwoordelijk gezegde =
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten

Slide 12 - Quiz

Morgen ga ik lopend naar school.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ga
B
ga lopend
C
lopend

Slide 13 - Quiz

Mijn buurman legt de lat hoog.
Legt =
A
alleen persoonsvorm
B
persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
C
alleen werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
heeft
B
heeft gehaald
C
gehaald
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quiz

Maak OP FLUISTERTOON Cursus 5 Grammatica par. 4 opdracht 1 t/m 6 en par. 5 opdracht 1 t/m 8

Slide 16 - Diapositive