3h-Week 21- Modale werkwoorden Duits

Modale werkwoorden Duits
Tegenwoordige tijd
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Modale werkwoorden Duits
Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
In deze les leer je wat modale werkwoorden zijn.

Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.

Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin. 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Wat is een modaal werkwoord?
Een modaal werkwoord  (Modalverb)
  • komt van 'modaliteit' = wijze van zijn, verschijningsvorm
  • staat samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
  •  verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Slide 5 - Diapositive

Heb je dat in het Nederlands ook?
Ja, kijk maar:
'hij eet' -> zegt iets over wat hij op het moment doet.
'hij wil eten' -> hier verandert het werkwoord 'willen' de betekenis van 'eten' en de zin: het is zijn wens iets te eten.
'hij kan eten' -> hier net zo: hij kan eten, maar moet niet.

'willen' en 'kunnen' zijn voorbeelden van modale werkwoorden.


Slide 6 - Diapositive

Modalverben in het Duits:

Slide 7 - Diapositive

Dus dit zijn ...
  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
  • wollen  (= willen)
  • (wissen = weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 8 - Diapositive

Wat is er nu anders?
             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'können':
ich               wohn e                          ich                kann -
du                wohn st                         du                kann st
er/sie/es   wohn                           er/sie/es    kann -
wir               wohn en                        wir                könn en
ihr                wohn t                            ihr                könn t
sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Slide 9 - Diapositive

Vergelijk de stamvorm en de uitgangen
Bij een modaal werkwoord in het Duits:

  • Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
  • Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Wat helpt je bij het leren?
  • Bij 4 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud:
    - dürfen (= mogen, ik mag)   ->  ich darf
    - können (= kunnen, ik kan)   > ich kann
    - müssen (= moeten, ik moet)  > ich muss
    - wollen (= willen, ik wil)  > ich will

Slide 12 - Diapositive

Wat helpt bij het leren?
Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden
dürfen - können - mögen - müssen - sollen - wollen - wissen

En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin,
bijvoorbeeld:
de klas moet maar snel weg wezen
En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....

Slide 13 - Diapositive

Maak nu een paar oefeningen,
vertaal:
hij kan

A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 14 - Quiz

Vertaal:
jij mag
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 15 - Quiz

Afsluitend ...
via onderstaande link vind je nog meer uitlegfilmpjes en extra oefeningen
 

Slide 16 - Diapositive

en....
  • oefen met quizizz Modalverben https://join.quizizz.com

Slide 17 - Diapositive

Kijk nog eens terug naar de lesdoelen:
In deze les leer je wat modale werkwoorden zijn.

Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.

Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin.

Slide 18 - Diapositive