2VWO herh gram chapitre 3

Bonjour tout le monde!
We herhalen de dagen, maanden, getallen , volgorde van de zinnen en de voorzetsels.
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Bonjour tout le monde!
We herhalen de dagen, maanden, getallen , volgorde van de zinnen en de voorzetsels.

Slide 1 - Diapositive

Les jours de la semaine
We gaan de dagen van de week in het Frans oefenen!

Slide 2 - Diapositive

Les jours de la semaine
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
dinsdag
maandag
zondag
mardi
vendredi
mercredi
lundi
samedi
jeudi
dimanche

Slide 3 - Question de remorquage

Les jours de la semaine!
Donderdag
A
lundi
B
vendredi
C
dimanche
D
jeudi

Slide 4 - Quiz

Les jours de la semaine!
Woensdag
A
mercredi
B
jeudi
C
vendredi
D
samedi

Slide 5 - Quiz

Les jours de la semaine
  • Le jour = de dag
  • Le matin = de ochtend
  • L'après-midi = de middag
  • Le soir = de avond
  • La nuit = de nacht
  • Le week-end = het weekend

Slide 6 - Diapositive

2. Quel est le bon ordre pour les jours de la semaine ?
A
lundi, mercredi, dimanche, jeudi, samedi, mardi, vendredi
B
dimanche, lundi, jeudi, vendredi, samedi, mardi, mercredi
C
lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi, dimanche
D
mercredi, jeudi, dimanche, samedi, vendredi, lundi, mardi

Slide 7 - Quiz

3. Quels sont les deux jours
du week-end ?
A
samedi et dimanche
B
lundi et mardi
C
vendredi et samedi
D
mercredi et jeudi

Slide 8 - Quiz

les mois de l'année
août
septembre
octobre
novembre
decembre
janvier 
février 
mars 
avril 
mai 
juin
juillet

Slide 9 - Diapositive

septembre
juillet
août
novembre
décembre
octobre
juli
november

december

augustus
september
oktober

Slide 10 - Question de remorquage

Hoe schrijf je augustus in het Frans?
A
auot
B
ouat
C
août
D
oaut

Slide 11 - Quiz

Wat is juli in het Frans ?
A
juliette
B
juillet
C
juin
D
jullet

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Getallen tot 1000
Leer de getallen goed
je moet de getallen kunnen verstaan ( luistervaardigheid) en uit kunnen schrijven

Slide 15 - Diapositive

78
35
141
252
999
cent-quarante-et-un
cent-cinquante-et-un
soixante-huit
deux-cent-cinquante-deux
soixante-dix-huit
neuf-cent-quatre-vingt-dix-neuf
trente-cinq
neuf-cent-soixante-neuf 

Slide 16 - Question de remorquage

Welk getal?
seize

Slide 17 - Question ouverte

Welk getal?
vingt-sept

Slide 18 - Question ouverte

Welk getal?
quatre-vingt-un

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf in het Frans:
42

Slide 20 - Question ouverte

Schrijf in het Frans:
71

Slide 21 - Question ouverte

Schrijf in het Frans:
429

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf in het Frans:
1000

Slide 23 - Question ouverte

Aanwijzend voornaamwoord
Grandes Lignes vwo 2 
Chapitre 3 Paragraphe D
(p. 110)

Slide 24 - Diapositive

Aanwijzend vnw?
(Nederlands)

Slide 25 - Carte mentale

Aanwijzend voornaamwoord
In het Nederlands: deze auto, die auto, dit huis, dat huis.
>> Afhankelijk van de/het.

In het Frans zijn de aanwijzende voornaamwoorden afhankelijk van mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud van het zelfstandig naamwoord.




Slide 26 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord
In het Nederlands dus deze, die, dit, dat. In het Frans:

Mannelijk enkelvoud (medeklinker):         CE                   garçon             Mannelijk enkelvoud (klinker):                     CET                ami
Vrouwelijk enkelvoud (altijd):                        CETTE          fille / amie
Meervoud (altijd):                                                CES               élèves

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Choisis le bon mot.
(Deze/die) vélo est à moi.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 29 - Quiz

Choisis le bon mot.
(Dit/dat) fille s'appelle Lola.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 30 - Quiz

Choisis le bon mot.
(Deze/die) parents sont stricts.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 31 - Quiz

Choisis le bon mot.
(Dit/dat) adresse (v) est ici.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 32 - Quiz

Choisis le bon mot.
(Dit/dat) hôtel (m) est luxueux.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 33 - Quiz

Choisis le bon mot.
(Deze/die) famille est belle.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 34 - Quiz

Choisis le bon mot.
(Dit/dat) pays est beau.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 35 - Quiz

les prépositions 
in of naar
    à = voor plaatsnaam= à Amsterdam 
    au- voor mnl land= Au Japon 
    en = vrouwelijk land (eindigt op e ) = en France 
    aux= meervoud land (eindigt op s of x) = aux Pays-Bas 


Slide 36 - Diapositive

Vul het juiste voorzetsel in
à, au, aux of en
Il va … Portugal

Slide 37 - Question ouverte

Il habite … Utrecht

Slide 38 - Question ouverte

Il va partir … France

Slide 39 - Question ouverte

Nous allons ….. Etats-Unis

Slide 40 - Question ouverte

Il habite … Maroc

Slide 41 - Question ouverte

Anne adore la vie … Pays-Bas

Slide 42 - Question ouverte

l'ordre des mots
Bepaling van tijd: wanneer 
onderwerp: ik, jij, hij, wij, Marie, Pierre, La mère de Pierre, Madame Otten, etc.
hele gezegde: alle werkwoorden achter elkaar. Meestal maar 1 werkwoord.
(lijdend vw): Wie of wat + gezegde + onderwerp
(meew vw): aan/voor wie/wat?
bepaling van plaats: waar? 
Bijv         Hier jai donné un cadeau à ma mère à Leeuwarden 
 

Slide 43 - Diapositive

Eenvoudige zinnen zijn prima, maar... 
Jullie mogen kortere zinnen maken. Bijvoorbeeld:
Marie marche à la Tour Eiffel.
Maar... als je alleen maar voor de simpele oplossingen gaat, krijg je ook een cijfer dat daarop gebaseerd is. Ik zie graag zinnen met voegwoorden! (Nadat, voordat, als, wanneer, of, en, etc)
Après que la mère de Pierre ferme la porte, Marie marche à la Tour Eiffel.

Slide 44 - Diapositive

Fais une bonne phrase:
en été ai Italie j'

Slide 45 - Question ouverte

Fais une bonne phrase:
s'appelle ami mon Pierre

Slide 46 - Question ouverte

Fais une bonne phrase:
un à Marie je cadeau demain donne

Slide 47 - Question ouverte

Ontkenning
Hoe voeg je een ontkenning toe? (dus dat iets niet zo is, of niet meer...) 
ne of n' zet je voor het werkwoord
pas (niet) of plus (niet meer) zet je meteen achter het werkwoord.

Marie aime Pierre.    Marie n'aime plus Pierre.
Marie donne un coup de poign à Pierre        Marie ne donne pas un coup de poign à Pierre.

Slide 48 - Diapositive

Maak de zin ontkennend: Zet n' ... plus op de juiste plaats in de zin.
Pierre aime sa mère.

Slide 49 - Question ouverte

Maak de zin ontkennend: Zet ne ... pas op de juiste plaats in de zin.
Le train marche.

Slide 50 - Question ouverte