Examen Schrijven incl. tekstverbanden

Nederlands Schrijven 2F/3F
Examentraining
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Nederlands Schrijven 2F/3F
Examentraining

Slide 1 - Diapositive

Wat wil je nog weten over het examen Schrijven?

Slide 2 - Question ouverte

Examen Nederlands
1. Centraal Examen (CE) Lezen en Luisteren
2. Instituutsexamen (ICE) Schrijven, Spreken, Gesprekken

Gemiddelde cijfer CE en ICE is eindcijfer.

Slide 3 - Diapositive

Schrijven: zo werkt het
Je doet het examen op een computer.
Je mag een woordenboek, kladpapier en potlood gebruiken.
Je neemt je ID mee.
Je mag niet te laat komen.
Je krijgt 3 opdrachten. (Niveau 4 = 2 opdrachten)
Je hebt 60 minuten. 

Slide 4 - Diapositive

Top tips
Lees iedere opdracht goed door.
Je maakt iedere opdracht. (een opdracht niet gemaakt = 1,0)
Je gebruikt alleen Nederlandse woorden.
Korte zinnen = minder kans op fouten
Vermijd herhaling.

Slide 5 - Diapositive

Beoordeling
Samenhang
Afstemming op doel
Afstemming op publiek
Woordenschat
Spelling en grammatica
Leesbaarheid

Slide 6 - Diapositive

Beoordeling
1,0     Je voldoet niet aan de precondities, of je hebt alle zes aspecten onvoldoende uitgewerkt.
1,9     Je hebt vijf aspecten onvoldoende uitgewerkt.
2,8    Je hebt vier aspecten onvoldoende uitgewerkt
3,6    Je hebt drie aspecten onvoldoende uitgewerkt.
4,5    Je hebt twee aspecten onvoldoende uitgewerkt.
5,4    Je hebt één aspect onvoldoende uitgewerkt.
6,0    Je hebt alle aspecten voldoende, maar geen van de aspecten goed uitgewerkt.
6,7    Je hebt één aspect goed uitgewerkt. (En de rest voldoende)
7,3    Je hebt twee aspecten goed uitgewerkt.
8,0    Je hebt drie aspecten goed uitgewerkt.
8,7    Je hebt vier aspecten goed uitgewerkt
9,3    Je hebt vijf aspecten goed uitgewerkt.
10,0   Je hebt alle zes aspecten goed uitgewerkt.

Slide 7 - Diapositive

Beoordeling
Samenhang = gebruik signaalwoorden!
Afstemming op doel = de opdrachten helemaal gedaan
Afstemming op publiek = taalgebruik aangepast
Woordenschat = variatie laten zien
Spelling en grammatica = weinig fouten
Leesbaarheid = alinea's en witregels

Slide 8 - Diapositive

Leesbaarheid
Kopjes
Witregels
Alinea's

Hoofdletters
Punten en komma's

Slide 9 - Diapositive

SAMENHANG

Slide 10 - Diapositive

Samenhang
Verbeter de samenhang van je tekst met:

  • tekstverbanden
  • signaalwoorden

Slide 11 - Diapositive

Teksten zonder samenhang
  • Toen... en toen.... en toen..... en toen...
  • De man kwam naar binnen. De man keek rond. De man liep..
  • De kat krabt aan de deur. De bloemen zijn blauw. Niemand reageerde. 

Slide 12 - Diapositive

Tekstverbanden
Samenhang tussen zinnen en tussen alinea's.

Resultaat: een logische tekst die goed te volgen is.


Slide 13 - Diapositive

Opsomming

Tegenstelling

Toelichting

Doel-middel

Oorzaak-gevolg



Ten eerste, vervolgens, en, ook

Maar, echter, toch

Bijvoorbeeld, zoals

Daarvoor, zodat, om....te

Doordat, waardoor

Slide 14 - Diapositive

Voorbeelden
1. Kim moest gaan lopen. Kim heeft een lekke band.

2. Elsa heeft zich verslapen. Elsa is nog net op tijd voor het examen.

Slide 15 - Diapositive

Voorbeelden
1. Kim moest gaan lopen. Kim heeft een lekke band.
Kim moest gaan lopen omdat ze een lekke band heeft.

2. Elsa heeft zich verslapen. Elsa is nog net op tijd voor het examen.
Elsa heeft zich verslapen, maar ze is nog net op tijd voor het examen.

Slide 16 - Diapositive

Ik ben vandaag iets later thuis, .............. ik ga eerst nog even boodschappen doen
A
dus
B
daarom
C
want
D
zodat

Slide 17 - Quiz

............ het lawinegevaar konden we niet gaan skiën.
A
Vanwege
B
Daardoor
C
Maar
D
Omdat

Slide 18 - Quiz

Mijn broertje wil graag een ijsje, een appeltaart, een glas drinken ....... een pizza.
A
maar
B
toch
C
en
D
zoals

Slide 19 - Quiz

Op vakantie lopen mensen vaak ziektes op...……
malaria en het zika-virus.
A
zoals
B
zodat
C
als gevolg van
D
echter

Slide 20 - Quiz

Ik wil graag een nieuwe fiets kopen.....
dit kan niet want ik heb geen geld
A
daardoor
B
dus
C
maar
D
toch

Slide 21 - Quiz

We zijn nog geen achttien jaar...…
we mogen nog geen alcohol kopen.
A
tenzij
B
dus
C
zodat
D
want

Slide 22 - Quiz

.....Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende
A
Tenzij
B
Hoewel
C
Omdat
D
Zodat

Slide 23 - Quiz

Opsomming

Tegenstelling

Toelichting

Doel-middel

Oorzaak-gevolg



Ten eerste, vervolgens, en, ook

Maar, echter, toch

Bijvoorbeeld, zoals

Daarvoor, zodat, om....te

Doordat, waardoor

Slide 24 - Diapositive

Succes met het examen!
Lees iedere opdracht goed door.
Je maakt iedere opdracht. (een opdracht niet gemaakt = 1,0)
Je gebruikt alleen Nederlandse woorden.
Korte zinnen = minder kans op fouten
Vermijd herhaling.

Slide 25 - Diapositive