Thema school - A1

Mijn leven - school
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Mijn leven - school

Slide 1 - Diapositive

1
2
3
4
5
het kleurpotlood
de pen
de lat
het papier
de gom

Slide 2 - Question de remorquage

de leerkracht
de leerling
de map
de klas

Slide 3 - Question de remorquage

de gang
de school
de speelplaats
het toilet

Slide 4 - Question de remorquage

het papier
de school
het boek
het schrift

Slide 5 - Question de remorquage

Ik
vandaag
loop
naar school.

Slide 6 - Question de remorquage

Op welke dagen ga je naar school?
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag

Slide 7 - Question de remorquage

Tekst
Tekst
Tekst
1
2
3
4
Wij
vinden
school
leuk

Slide 8 - Question de remorquage

Wat is dit?
A
pen
B
gom
C
potlood
D
stift

Slide 9 - Quiz

Wat is dit?
A
het papier
B
de pen
C
de gom
D
het potlood

Slide 10 - Quiz

Wat is dit?
A
het potlood
B
de pen
C
het papier
D
het schrift

Slide 11 - Quiz

Wat is dit?
A
het papier
B
het potlood
C
de map
D
het schrift

Slide 12 - Quiz

Wat is dit?
A
de klas
B
de tafel
C
de leerkracht
D
de school

Slide 13 - Quiz

Wat is dit?
A
een rondje
B
een streep
C
een kruisje
D
een lijn

Slide 14 - Quiz

Wat is dit?
A
een rondje
B
een lijn
C
een streep
D
een kruisje

Slide 15 - Quiz

Wat is dit?
A
het schrift
B
de slijper
C
de gom
D
het boek

Slide 16 - Quiz

Wat is dit?
A
het (school)bord
B
de klas
C
de leerkracht
D
de leerling

Slide 17 - Quiz

Wat is dit?
A
de stoel
B
de tafel
C
de deur
D
de kast

Slide 18 - Quiz

Wat is dit?
A
drinken
B
eten
C
luisteren
D
schrijven

Slide 19 - Quiz

We gaan nu oefenen op spelling

Slide 20 - Diapositive

Wat is dit?
A
de computer
B
de compoeter
C
het computer
D
het compoeter

Slide 21 - Quiz

Wat is dit?
A
de plakbond
B
de plakbant
C
de placband
D
de plakband

Slide 22 - Quiz

Wat is dit?
A
de scaar
B
de shaar
C
de schaar
D
de shar

Slide 23 - Quiz

Wat is dit?
A
de steft
B
de stift
C
de stevt
D
de stivt

Slide 24 - Quiz

Wat is dit?
A
de lijm
B
de leim
C
de lim
D
de leem

Slide 25 - Quiz

Wat is dit?
A
het stol
B
de stol
C
de stoel
D
het stoel

Slide 26 - Quiz

Wat is dit?
A
het stol
B
de stol
C
de stoel
D
het stoel

Slide 27 - Quiz

Wat is dit?
A
de potlod
B
de potlod
C
het potlood
D
het pootlood

Slide 28 - Quiz

timer
1:00
Werkwoorden

Slide 29 - Carte mentale

Werkwoorden 


Hoe herken je een werkwoord?

Slide 30 - Diapositive

Drinken is het hele werkwoord.

Drink is de ik-vorm
  • ik     ik- vorm           drink
  • jij     ik-vorm + t      drinkt  ..
  • drink  jij/je
  • u     ik-vorm+t         drinkt
  • hij   ik-vorm+ t        drinkt
  • zij   ik-vorm+ t         drinkt
  • wij     hele werkwoord       drinken
  • jullie hele werkwoord       drinken
  • zij      hele werkwoord       drinken

Slide 31 - Diapositive

drink
drinkt
drinkt
drinken
drinken
drinken
ik
jij
hij / zij
wij
jullie
zij (2 of meer mensen)

Slide 32 - Question de remorquage

schrijf
schrijft
schrijft
schrijven
schrijven
schrijven
ik
jij
hij / zij
wij
jullie
zij (2 of meer mensen)

Slide 33 - Question de remorquage

luister
luistert
luistert
luisteren
luisteren
luisteren
ik
jij
hij / zij
wij
jullie
zij (2 of meer mensen)

Slide 34 - Question de remorquage

plak
plakt
plakt

plakken
plakken
plakken
ik
jij
hij / zij
wij
jullie
zij (2 of meer mensen)

Slide 35 - Question de remorquage

het huis
Werkwoord
geen werkwoord
eten
slapen
het papier
de klas
schrijven
het raam
de deur

Slide 36 - Question de remorquage

Wat is goed:
De jongen ....
A
drink
B
drinkt
C
drinken

Slide 37 - Quiz

Ik ..... naar de buurman.
A
luister
B
luistert
C
luisteren

Slide 38 - Quiz

Hij ..... in Overijse.
A
woon
B
wonen
C
woont

Slide 39 - Quiz

Hij ...... zijn naam.
A
zeg
B
zegt
C
zeggen

Slide 40 - Quiz

Jullie .... het goed.
A
begrijp
B
begrijpt
C
begrijpen

Slide 41 - Quiz

Wij .... koffie.
A
drinkt
B
drink
C
drinken

Slide 42 - Quiz

Zij (1 persoon) ...... een brief.
A
schrijf
B
schrijven
C
schrijft

Slide 43 - Quiz