2TH chapitre 1, cours 4

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 4

DTH2

les buts du cours

• Ik laat zien dat ik mijn woordjes heb geleerd
• Ik kan een gesprek voeren over vakantie
• Ik kan de phrases-clés gebruiken aan aanpassen aan mijn eigen situatie

Vertaal in het NL: voyager

1. werken
2. reizen
3. vervoeren

la rentrée

1. terugkeren
2. de laatste schooldag
3. de eerste schooldag
4. de pauze

il faut mauvais

1. het is slecht weer
2. het is mooi weer
3. het regent

formidable

1. top
2. geweldig
3. niet eerlijk

le bateau

1. het vliegtuig
2. de boot
3. de raket

travailler

1. werken
2. reizen
3. roepen

Wat betekent: la copine

Wat betekent: fort(e)

Wat betekent: aux Pays-Bas

Wat betekent: J'ai été en France

Wat betekent: tu as passé de bonnes vacances?

Au travail!

Chapitre 1, bron C > page 26

1. écouter en classe: phrases-clés
2. exercice: parle de tes vacances
3. Vous êtes finis? > apprendre voc. A+ B op Quizlet! 

Exercice: parle de tes vacances

Zo meteen verschijnen er 3 vakantiefoto's

- Noteer per foto minimaal 3 Franse zinnen

- Maak gebruik van de Phrases-clés (blauw)

et maintenant vous....

1. Noteer voor jezelf 3 vragen die over vakantie gaan (Phrases-clés)

2. Ga in gesprek met de mensen in je groep. Stel om de beurt een vraag in het Frans aan elkaar.

3. Noteer het antwoord wat je klasgenoot geeft kort in het NL

Jouer: Quizlet live!

à la prochaine fois!