Thema 7, week 2 Les 9 - TT onregelmatige werkwoorden

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive



Mijn vader ..... goed voetballen.
Werkwoord: kunnen
A
kan
B
kunt
C
kunnen

Slide 4 - Quiz



Jij ..... goed voetballen.
Werkwoord: kunnen
A
kan
B
kunt
C
kunnen

Slide 5 - Quiz



Ik ..... goed voetballen.
Werkwoord: kunnen
A
kan
B
kunt
C
kunnen

Slide 6 - Quiz



De koeien ..... goed voetballen.
Werkwoord: kunnen
A
kan
B
kunt
C
kunnen

Slide 7 - Quiz



Mijn zusje ..... langer opblijven.
Werkwoord: mogen
A
mag
B
mogen

Slide 8 - Quiz



Ik ..... niet langer opblijven.
Werkwoord: mogen
A
mag
B
mogen

Slide 9 - Quiz



De kinderen ..... spelen.
Werkwoord: mogen
A
mag
B
mogen

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive



De slager ..... graag een cadeau.
Werkwoord: willen
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 12 - Quiz



Jij ..... graag een cadeau.
Werkwoord: willen
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 13 - Quiz



De boeven .... niet naar de gevangenis.
Werkwoord: willen
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 14 - Quiz



Ik .... de afwas doen.
Werkwoord: zullen
A
zal
B
zult
C
zullen

Slide 15 - Quiz



Mijn broer .... mij helpen.
Werkwoord: zullen
A
zal
B
zult
C
zullen

Slide 16 - Quiz



Jij .... wel wat anders denken.
Werkwoord: zullen
A
zal
B
zult
C
zullen

Slide 17 - Quiz



Ik .... niet liegen.
Werkwoord: zullen
A
zal
B
zult
C
zullen

Slide 18 - Quiz



De mensen .... niet liegen.
Werkwoord: zullen
A
zal
B
zult
C
zullen

Slide 19 - Quiz

onregelmatige werkwoorden

Slide 20 - Diapositive

Welk werkwoord past in de zin?
Hij ..... heel goed leren.
A
kun
B
kunnen
C
kan
D
kunt

Slide 21 - Quiz

Welk werkwoord past in de zin?
Alexander ..... de voetbal dragen.
A
mogen
B
mag
C
magt

Slide 22 - Quiz

Welk werkwoord past in de zin?
Alexander ..... de voetbal dragen.
A
mogen
B
mag
C
magt

Slide 23 - Quiz

Welk werkwoord past in de zin?
Jij .... een koekje?
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 24 - Quiz

willen
wil
wilt

Slide 25 - Question de remorquage

Welk werkwoord past in de zin?
Mijn moeder .... wel op mij wachten?
A
zullen
B
zult
C
zal

Slide 26 - Quiz

Welk werkwoord past in de zin?
De auto .... pech?
A
hebben
B
heeft
C
heb

Slide 27 - Quiz

Werkwoord: willen

Slide 28 - Question ouverte

Werkwoord: zullen

Slide 29 - Question ouverte

Werkwoord: zijn

Slide 30 - Question ouverte

Werkwoord: kunnen

Slide 31 - Question ouverte

Welk werkwoord past n de zin?
A
heb
B
heeft
C
hebben

Slide 32 - Quiz

Welke twee werkwoorden passen onder de vlek?
zullen
kan
hebben
wil
heeft

Slide 33 - Question de remorquage

taal
 Thema 7, week 2 - Les 9


OPGAVE 2
OPGAVE 3
10 X PLUSSEN


Slide 34 - Diapositive