1.9bijvnw

Zet een bijvoeglijk naamwoord voor:
de kaas
1 / 39
suivant
Slide 1: Question ouverte
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Zet een bijvoeglijk naamwoord voor:
de kaas

Slide 1 - Question ouverte

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
  • Een bijvoeglijk naamwoord geeft informatie over dingen, mensen of dieren (zelfstandige naamwoorden). 
Bijvoorbeeld: 
De groene jas. Groen zegt iets over de jas.
De rode auto. Rood zegt iets over de auto.
Het mooie huis. Mooi zegt iets over het huis.


Slide 2 - Diapositive

Staat het woord aan het eind van een zin? Dan schrijf je de kortste vorm:

  • De stoelen zijn wit.
  • De kast is groot.
  • Het meisje is lief.
Staat het voor een mens of ding? Dan krijgt het een -e:


  • De witte stoelen.
  • De grote kast.
  • Het lieve meisje.

Slide 3 - Diapositive

Let op!
Woorden met één klinker met daarna één medeklinker aan het einde:
wit - witte
dik - dikke
Woorden met twee dezelfde klinkers en één medeklinker aan het einde:
groot - grote
laag - lage

Slide 4 - Diapositive

Let op!
Woorden met twee klinkers of een ij, met daarna een s of een f:
grijs - grijze
lief - lieve
Woorden voor materialen krijgen geen -e, maar -en:
hout -houten
wol - wollen

Slide 5 - Diapositive

Let op!
Staat er 'een' voor het mens, ding of dier?
Dan krijgt het bijvoeglijke naamwoord alleen een -e bij een de-woord!

  • Een aardige jongen 
       (want het is de jongen).
  • Een blauwe auto 
       (want het is de auto).


Het bijvoeglijke naamwoord van een het-woord krijgt geen -e!

  • Een lief meisje (want het is het meisje)
  • Een groot huis (want het is het huis)

Slide 6 - Diapositive

de-woorden 
het-woorden
meervoud
met de of het 
De mooie stad
De leuke kamer
Het kleine meisje
Het grote huis
De mooie steden
De leuke kamers
De kleine meisjes
De grote huizen 
met 'een' 
Een mooie stad
Een leuke kamer 
Een klein meisje
Een groot huis 
Mooie steden
Leuke kamers
Kleine meisjes
Grote huizen 

Slide 7 - Diapositive

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
Karel heeft een goede vriend.
A
Karel
B
goede
C
heeft
D
een

Slide 8 - Quiz

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
De cursisten hebben een nieuw boek.
A
nieuw
B
cursisten
C
hebben
D
een

Slide 9 - Quiz

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
Zij woont in een groot huis.
A
Zij
B
woont
C
groot
D
huis

Slide 10 - Quiz

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
Dat is een lief hondje!
A
is
B
hondje
C
een
D
lief

Slide 11 - Quiz

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
man
B
sterke
C
groot
D
aardig

Slide 12 - Quiz

Welke bijvoeglijke naamwoorden zie je?
De aardige mevrouw, heeft een bruin hondje met een leren halsband.

Slide 13 - Question ouverte

Zet een bijvoeglijk naamwoord voor:
het water

Slide 14 - Question ouverte

Zet een bijvoeglijk naamwoord voor:
sinaasappels

Slide 15 - Question ouverte

Welke bijvoeglijke naamwoorden passen bij deze man?

Slide 16 - Carte mentale

Welkom!
Grammatica
Bijvoeglijk naamwoord
sterk
dik
warme

Slide 17 - Diapositive

Welkom!
Grammatica
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Diapositive

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Een leeuw is een sterk dier.
A
leeuw
B
sterk
C
is
D
dier

Slide 19 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Een olifant is een groot dier.
A
olifant
B
dier
C
is
D
groot

Slide 20 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Een beer is een gevaarlijk dier.
A
beer
B
gevaarlijk
C
is
D
dier

Slide 21 - Quiz

De .................jas
A
warme
B
warm
C
mooi
D
mooie

Slide 22 - Quiz

De .................weg
A
breed
B
brede
C
smal
D
smalle

Slide 23 - Quiz

Het ...............kind
A
stout
B
lieve
C
lief
D
stoute

Slide 24 - Quiz

De ....................man
A
zieke
B
gezond
C
gezonde
D
ziek

Slide 25 - Quiz

De .................leerling
A
lui
B
luie
C
ijverig
D
ijverige

Slide 26 - Quiz

De ................fiets
A
kapot
B
kapotte
C
heel
D
hele

Slide 27 - Quiz

De ................collega
A
mannelijk
B
vrouwelijke
C
makkelijke
D
vrouwelijk

Slide 28 - Quiz

Mijn glas is ........
A
leeg
B
lege
C
vol
D
volle

Slide 29 - Quiz

Geef je .........glas maar.
A
leeg
B
lege
C
vol
D
volle

Slide 30 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ik koop voor Ruben een nieuw schrift.
A
Ik
B
schrift
C
koop
D
nieuw

Slide 31 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De aardige vrouw bakt lekkere cakejes.
A
aardige
B
vrouw
C
cakejes
D
lekkere

Slide 32 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Ik vind deze telefoon fantastisch.
A
Ik
B
vind
C
fantastisch
D
deze

Slide 33 - Quiz

Maak een zin met het bijvoeglijk naamwoord
De/het...............+ mens/dier/ding

Slide 34 - Diapositive

Vergelijkende trap
Groot - groter - grootst
Lief - liever - .......
klein - ..... - ......

Slide 35 - Diapositive

Uitzonderingen
goed - beter - best
veel - meer - meest
weinig - minder - minst
graag - liever - liefst

Slide 36 - Diapositive

Als het bijvoeglijk naamwoord op een r eindigt, verschijnt er in de vergrotende trap vaak een d:
duur - duurder - duurst
zuur - zuurder - zuurst
donker - donkerder - donkerst

Slide 37 - Diapositive

Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een stomme e, komt er in de vergrotende trap alleen een r achter; de overtreffende trap wordt dan meestal omschreven met meest:

stupide - stupider - meest stupide (=dom)
oranje - oranjer (ook vaak: meer oranje) - meest oranje
timide - timider - meest timide (=verlegen)

Slide 38 - Diapositive

Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een s-klank, komt er in de overtreffende trap alleen een t achter:
vers - verser - verst
boos - bozer - boost

Slide 39 - Diapositive