Theorie Schrijven 2F - les 1

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1,2

THEORIE SCHRIJVEN 2F

 (HERHALING)

    THEORIE

Interpunctie: punt

Een punt schrijf je aan het einde van een zin.

Bijvoorbeeld:

Het is vandaag een zonnige dag.

Interpunctie: vraagteken

Een vraagteken schrijf je aan het einde van een vraagzin.

Bijvoorbeeld:

Weet jij wat voor weer het vandaag wordt?

"Weet  jij of het regent?", vroeg de man.

Interpunctie: uitroepteken

Een uitroepteken drukt een uitroep of een bevel uit.

Bijvoorbeeld:

Daar is eindelijk de zon!

Pas op!

Interpunctie: komma

Een komma schrijf je als er een korte pauze in je zin ligt, je hoort deze pauze vaak als je een zin rustig uitspreekt.

In de volgende gevallen schrijf je een komma:

1. Tussen twee persoonsvormen

Doordat het gisteren regende, is het buiten nat.

2. Voor verbindingswoorden:

Gisteren regende het, maar nu is het weer droog.

HOOFDLETTERS

Regel 1: begin van een zin

Aan het begin van een zin:

• Je begint een zin met een hoofdletter.

Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:

• 's Ochtends sta ik vroeg op.
• 't Was vanochtend wel erg koud.

Regel 2: namen van personen

Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:

• Elisabeth Sarah Jansen

Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.

• fam. Berkmans
• Bert van den Brink

Regel 3: aardrijkskundige namen, volken en talen

Je gebruikt een hoofdletter bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren en dergelijke.

• Eindhoven
• Amerikaanse president

Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.

• Fransman
• Limburgs dialect

OEFENEN

Wat is goed geschreven?

1. 't Heeft geen waarde.
2. 'T heeft geen waarde.
3. 't heeft geen waarde.
4. 'T Heeft geen waarde.

Wat is goed geschreven?

1. Hij kent mevrouw van Dijk.
2. Hij kent mevrouw Van Dijk
3. Hij kent mevrouw van dijk
4. Hij kent Mevrouw Van Dijk

Wat is goed geschreven?

1. Chelsea van der Velde - Janssen
2. Chelsea van der velde - Janssen
3. Chelsea van der velde - janssen
4. Chelsea Van der velde - Janssen

Wat is goed geschreven?

1. Zuid-Holland
2. Zuid-holland
3. zuid-holland
4. zuid Holland

Wat is goed geschreven?

1. franse wijn
2. Franse wijn

Wat is goed geschreven?

1. Laan Van Meerdervoort
2. laan van Meerdervoort
3. laan van meerdervoort
4. Laan van Meerdervoort

Wat is goed geschreven?

1. Mark gaat naar school maar hij heeft geen zin.
2. Mark gaat naar school, maar hij heeft geen zin.
3. mark gaat naar school maar hij heeft geen zin
4. Mark, gaat naar school, maar hij heeft geen zin

DUIDELIJK UITGELEGD?

INDELING

INDELING VAN EEN TEKST

INLEIDING - MIDDENSTUK - SLOT

INDELING VAN EEN TEKST

GEBRUIK PER ALINEA EEN KERNZIN

EN ZET TUSSEN DE ALINEA'S EEN WITREGEL

HOE MAAK JE ONDERSCHEID TUSSEN VERSCHILLENDE ALINEA'S IN JE TEKST?

1. MET TAB
2. MET HOOFDLETTERS
3. MET WITREGELS
4. MET ZWARTE LIJNEN

WAT IS EEN KERNZIN VAN EEN ALINEA?

1. DE HOOFDGEDACHTE VAN EEN ALINEA
2. HET ONDERWERP VAN EEN ALINEA
3. DE UITWERKING VAN DE KERN
4. DE ZIN OVER DE KERN

SIGNAALWOORDEN

Welk tekstverband herken je?
Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.

1. tijdsvolgorde (chronologie)
2. oorzaak-gevolg

Welke drie signaalwoorden voor tijdsvolgorde zie je in de zin:

Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.

SLEEPVRAAG

Opsomming / volgorde (van tijd)

toelichting of voorbeeld

Om te beginnen

daarna

Verder

evenals

zo

ten eerste

zowel ... als

zoals

kijk eens naar

neem nou

bijvoorbeeld

AAN ELKAAR OF LOS?

Aan elkaar of los

Woorden die bestaan uit een samenstelling van twee of meer zelfstandige woorden schrijven we in het Nederlands aan elkaar. 

Dit gaat weleens mis, daarom oefenen we het kort. 

Wil je dat ik dit voor jou....?

1. op zoek
2. opzoek

Een tas van de Albert Heijn met een logo ...

1. erop.
2. er op.

Ik kon niet goed zien wat .....
vermeld stond.

1. hierop
2. hier op

Ik heb het gecontroleerd voordat ik naar .....

1. binnen ging.
2. binnenging.

Ik keek of er iets was ...

1. weg genomen.
2. weggenomen.

Zij werkt op een ...

1. kinderdagverblijf.
2. kinderdag verblijf.

Kinderen kunnen zich goed vermaken met ...

1. kleurboeken.
2. kleur boeken.

DUIDELIJK UITGELEGD?

OFFLINE

VERDER OP PAPIER!