Plural

Plural
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Plural

Slide 1 - Diapositive

Meervoudsvorm
Gebruik: Om meervoud aan te geven. 
Vorm: zelfst. naamwoord+s

Let op!! Je schrijft de -s altijd vast aan het woord

Maar.... er zijn natuurlijk uitzonderingen. 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Samenvatting:
Algemeen+s
  • Dog - Dogs
  • Teacher - teachers

eindigt op:  f(e) --> f=ves
  • Leaf - Leaves
  • Wife - Wives



Medeklinker + Y --> y=ies
  • Party - Parties
    Klinker + Y --> ys
  • Boy - Boys
O --> oes 
  • Tomato - Tomatoes 
Sis klink (s/sh/ch) --> +es
  • Coach - Coaches
  • Box - Boxes

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

1 glass - 2 .....

Slide 11 - Question ouverte

1 tweezer - 2 .......

Slide 12 - Question ouverte

1 dish - 2 ......

Slide 13 - Question ouverte

1 hero - 2 .......

Slide 14 - Question ouverte

1 country- 2

Slide 15 - Question ouverte

1 apple - 2 .....

Slide 16 - Question ouverte

Wat betekent Plural?

Slide 17 - Question ouverte

Hoe maak je ook al weer de plural?

Slide 18 - Question ouverte

Wat is geen uitzondering?
A
klinker + y = ies
B
sisklank = es
C
f/fe = ves
D
o = oes

Slide 19 - Quiz

Meervoud van:
phone
A
phonez
B
phones
C
phonees
D
phone

Slide 20 - Quiz

Meervoud van:
wolf
A
wolves
B
wolfs
C
wolvs
D
wolfes

Slide 21 - Quiz

Meervoud van:
child
A
childs
B
childes
C
childern
D
children

Slide 22 - Quiz

Meervoud van:
pizza
A
pizza's
B
pizzas
C
pizza'z
D
pizzaz

Slide 23 - Quiz

A pair of ...
Sommige woorden zijn altijd in het Engels in het meervoud.
Het zijn vaak voorwerpen die uit 2 losse delen bestaan zoals:
- glasses
- jeans 
Daar zetten we dus a pair of voor. 

Slide 24 - Diapositive

Choose the correct answer:
A pair of ...
A
chewing gum
B
paper
C
scissors

Slide 25 - Quiz

What is wrong?
A pair of ...
A
shoes
B
socks
C
trousers
D
dress

Slide 26 - Quiz

Woorden die veranderen
Woorden die alleen meervoud zijn
woman
tooth
jeans
child
scissors
man

Slide 27 - Question de remorquage