Schrijven 3_ les 4 herhaling

1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Je schrijft een overtuigende tekst voor je klasgenoten van minimaal 100 woorden, waarin je duidelijk je mening geeft over deze stelling:

"Temu moet gestopt worden in de EU, omdat het regels over verslavende verkoop en het verzamelen van persoonlijke gegevens niet volgt, wat slecht is voor consumenten."

  • Je noteert een titel boven je tekst
  • Je verdeelt je tekst in vier alinea’s:
     inleiding (wat is het nieuws?),
     middenstuk (twee alinea’s: mening plus twee argumenten),
     slot (conclusie).
  • Je noteert je voor- en achternaam onder je tekst, plus het aantal woorden.

  • Klaar: Numo taak 'E-mail'






timer
15:00

Slide 5 - Diapositive

Plak hier de tekst die je geschreven hebt.

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Diapositive

Wat is de juiste spelling?
A
interessant
B
interressant
C
interresant
D
interesant

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
taxi'tje
B
taxietje

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
misschien
B
mischien

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
foto-tje
B
fotootje
C
foto'tje

Slide 11 - Quiz

Hoe wordt de mening van de schrijver ook wel genoemd?
A
het argument
B
het standpunt

Slide 12 - Quiz

Argumenten zijn er om je te overtuigen.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
De schrijver wil informatie geven (informeren)
B
De schrijver wil je amuseren (amuseren)
C
De schrijver wil je iets laten doen (activeren)
D
De schrijver wil zijn mening geven (overtuigen)

Slide 14 - Quiz



Een verkiezingstekst heeft als tekstdoel...
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren

Slide 15 - Quiz


Bij welke van de volgende tekstdoelen probeert de schrijver de lezer te overtuigen?


A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Instructie geven

Slide 16 - Quiz