Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
2.7 Grammatica blz 113
Slide 1 - Diapositive
Doel
Aan het eind van deze les(sen) kan je de
volgende woordsoorten benoemen:
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord
Werkwoord
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Geef een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord.
Slide 4 - Question ouverte
Welke woordsoorten ken je, naast het zelfstandig naamwoord, nog van op de basisschool?
Slide 5 - Question ouverte
Maken: opdracht 1 blz 113
Slide 6 - Diapositive
Zelfstandig naamwoord
mensen - leerling, tante
dieren - hamster, alpaca
planten - tulp, kastanjeboom
dingen - telefoon, fietsband
begrippen - liefde, respect
eigennamen - Sarah, Eindhoven
Meestal:
de/het/een ervoor
enkelvoud en meervoud
verkleinwoord
Slide 7 - Diapositive
Wat is het ZN in de volgende zin? Ze is heel blij met het cadeautje.
Slide 8 - Question ouverte
Wat is het ZN in de volgende zin? Onze juf is heel erg verdrietig.
Slide 9 - Question ouverte
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de volgende zin? Josien woont in Melick naast het speeltuintje.
A
Josien, woont, speeltuintje
B
Josien, Melick, speeltuintje
C
Josien, woont, naast
D
speeltuintje
Slide 10 - Quiz
Maken
Opdracht 7 blz 114
Slide 11 - Diapositive
Welke lidwoorden kennen we in het Nederlands?
Slide 12 - Question ouverte
Lidwoorden
Lidwoorden horen bij een zelfstandig naamwoord (ZN).
Drie lidwoorden:
bepaalde lidwoorden --> de / het (duidelijke wie of wat)
onbepaalde lidwoorden --> een (niet duidelijk wie of wat)
Buiten regent het. GEEN LIDWOORD --> WANT
Er is er één jarig! ER STAAT GEEN ZN ACHTER
Slide 13 - Diapositive
Welk lidwoord is een onbepaald lidwoord?
A
De
B
Het
C
Een
Slide 14 - Quiz
De lidwoorden 'de' en 'het' zijn ... lidwoorden.
A
bepaalde
B
onbepaalde
Slide 15 - Quiz
HET meisje was blij met haar voldoende.
A
HET = bepaald lidwoord
B
HET = geen lidwoord
C
HET = onbepaald lidwoord
Slide 16 - Quiz
Vandaag
1. Herhaling lidwoord en zelfstandig naamwoord
2. Maken opdracht 10 (blz. 115) 2. Uitleg werkwoorden 3. Maken opdracht 14
4. Uitleg boekopdracht 2: kort verhaal
Zet in je plenda: 30 januari inleveren vragen + vlog kort verhaal in Classroom.
Slide 17 - Diapositive
Herhaling: wat zijn de zn in de zin? De jongens brengen een album uit.
Slide 18 - Question ouverte
Herhaling: Welk lidwoord is onbepaald?
A
de
B
het
C
een
Slide 19 - Quiz
Opdracht 10 (blz. 115)
a. Kim heeft haar smartphone op de grond laten vallen.
b. Nu zit er een grote barst in het beeldscherm.
c. Voor veel geld wil een kennis de telefoon wel maken.
d. Kim koopt voor het bedrag liever een nieuwe smartphone.
Slide 20 - Diapositive
Werkwoord
Woorden die een handeling uitdrukken / doe-woorden: praten, vertrekken, zwaaien,...
Woorden die eensituatie of gebeurtenis uitdrukken: staan, blijven, regenen,...
Hele werkwoord of infinitief (wij-vorm): kiezen, lopen, gaan,...
Werkwoorden kun je vervoegen, dat wil zeggen dat je de vorm kunt veranderen (aanpassen aan het onderwerp): ik kies, jij kiest, hij kiest, wij kiezen, jullie kiezen, zij kiezen
Slide 21 - Diapositive
Is 'drinken' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord
Slide 22 - Quiz
Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin? Ik heb gisteren de aardige jongen begroet.
A
ik heb
B
heb begroet
C
heb aardige
D
heb, aardige, begroet
Slide 23 - Quiz
Wat is het werkwoord in de volgende zin? "Dat is zijn sporttas."
A
is
B
zijn
C
is en zijn
Slide 24 - Quiz
Opdracht 14: zet ww onder de werkwoorden
a. De meiden van Girlys Blog hebben een eerste single uitgebracht.
b. Ze zingen een aanstekelijk liedje over vakantie.
c. In de clip crossen ze met een jeep over het eiland Ibiza.
d. Ook laten ze kleding van bekende merken zien.
Slide 25 - Diapositive
Herhaling: wat is het werkwoord in de zin? De arts trok zonder medische noodzaak elf tanden.
Slide 26 - Question ouverte
Herhaling: wat zijn de werkwoorden in de zin? Een 41-jarige vrouw heeft een bezoek aan de tandarts duur moeten bekopen.