Start na de vakantie, planning, futur proche (13 mai)

1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Lundi 13 mai 2024
Le programme pour aujourd'hui :

1/ Jij weet wat wij komende periode gaan doen en wat de verwachtingen zijn
2/ je kiest een leesboekje uit
3/ Jij weet wat de futur en de futur proche is en kunt dit toepassen

4/ Jij leert nieuwe woorden van het lichaam.

Slide 2 - Diapositive

Objectif numéro 1
Jij weet wat we de komende periode gaan doen.
1/ SO - apprendre 1, 2,4, 6 + futur (proche) = 29 mei
2/ leesboekje + opdrachten = cijfer
3/ leestoets (toetsweek)

Tussendoor:

Slide 3 - Diapositive

Objectif numéro 2
Jij weet wat de verwachtingen zijn....
1/ werken uit samengesteld boekje : elke les is opdracht af
2/ nieuwe plattegrond wordt gemaakt
3/ iedereen is aan het werk
4/ zo maken we er nog een paar goede maanden van !

Tussendoor:

Slide 4 - Diapositive

Objectif numéro 3
Leesboekje uitzoeken (max. 15 leerlingen per boekje)


Slide 5 - Diapositive

Tempête en montagne

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Zinnen maken + interview vragen
Cet après-midi, je vais aller à la piscine avec mes amis.
Nous allons nager. Sauf Pierre, il va jouer au foot.
Ce soir, on va sortir ensemble en ville.






 


 
In welke tijd staat dit tekstje geschreven ?

Slide 10 - Diapositive

Le futur proche

Slide 11 - Diapositive

Lesdoel
Aan het eind van deze les kun je de futur proche toepassen.

Slide 12 - Diapositive

Futur simple

De futur simple is de toekomende tijd.


Je gebruikt de futur simple om uit te drukken dat dingen zullen gebeuren.

In het Nederlands vertaal je de futur simple met een vorm van het hulpww 'zullen'+ infinitief

Slide 13 - Diapositive

Futur proche
Wat is de futur proche? 
Een tijd waarmee je aangeeft dat er iets binnenkort gaat gebeuren (morgen, over een uur, over 5 minuten)
Welk werkwoord heb je nodig om de futur proche te maken?



Slide 14 - Diapositive

Le futur proche

Slide 15 - Diapositive

futur proche

Slide 16 - Diapositive

De futur proche betekent de nabije toekomst in het Nederlands.
Hoe vorm je de 'futur proche'?
A
een vorm van gaan (aller) + hele werkwoord
B
Hele werkwoord + uitgangen (ai,as,a,ons,ez,ont)

Slide 17 - Quiz

De futur proche is de..
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
nabije toekomende tijd
D
voltooid tegenwoordige tijd

Slide 18 - Quiz

Wat is een futur proche?
A
Je donnerai
B
Je donnerais
C
Je vais donner
D
J’ai donné

Slide 19 - Quiz

Wat is een futur proche?
A
Nous chantons
B
Nous chanterions
C
Nous avons chanter
D
Nous allons chanter

Slide 20 - Quiz

Zinnen maken + interview vragen


Au travail !

= 3 x exercice futur proche

Ik loop langs voor extra uitleg.

Prêt? Leren Apprendre 1 +2  Unité 4 
(woordenlijst zit in je boekje). Volgende les = oefening







 


 
timer
15:00

Slide 21 - Diapositive

Le futur simple
J'utiliserai le futur simple!

Slide 22 - Diapositive

Le futur simple

Slide 23 - Diapositive

Futur simple - tokomende tijd
- beschrijft de gebeurtenis in de toekomst
- in NL gebruik je hulpwerkwoord ZULLEN maar er is geen ww. zullen in frans
- in frans is andere uitgang achter het woord wordt geplaatst
- voor regelmatige vorm is: HELE WERKWOORD + UITGANG

Slide 24 - Diapositive

Futur simple
Hele ww
Uitgang
Futur simple
Je
manger
-ai
Je mangerai
Tu
manger
-as
Tu mangeras
Il / Elle / On
manger
-a
Il mangera
Nous
manger
-ons 
Nous mangerons
Vous
manger
-ez
Vous mangerez
Ils / Elles
manger
-ont
Ils mangeront

Slide 25 - Diapositive

hoe maak je de futur simple?
A
stam + uitgangen -ais - ais etc.
B
infinitif + uitgangen -ais -ais etc
C
stam + uitgangen -ai -as etc.
D
infinitif + uitgangen -ai -as etc.

Slide 26 - Quiz

Wat zijn de uitgangen van de futur simple?
A
ais/ais/ait/ions/iez/ aient
B
ai/as/a/ons/ez/ont
C
ai/as/a/ions/iez/aient
D
ais/ais/ait/ons/ez/ont

Slide 27 - Quiz

Le futur simple
Onregelmatige werkwoorden hebben een onregelmatige futur simple. De stam van de futur simple moet je dus uit je hoofd leren.

Slide 28 - Diapositive

Onregelmatige ww.
être
je serai, tu seras .... 
avoir
j'aurai, tu auras ...., ils auront, ...
faire
je ferai, tu feras, ..., nous ferons, ..... 
aller
j'irai, tu iras, Il ira, .... vous irez, ..... 
pouvoir
je pourrai, ...
vouloir
je voudrai, tu voudras, .... 
venir
je viendrai, tu viendras, ....
devoir
je devrai, .... nous devrons, vous devrez, .... ils devront, .... 

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

Futur simple
A
Tu seras à la maison
B
Tu serais à la maison
C
Tu es à la maison
D
Tu a été à la maison

Slide 31 - Quiz

futur simple:
hij zal zijn
A
il sera
B
il aura
C
il ira
D
il voudra

Slide 32 - Quiz

Futur simple:
ik zal kunnen
A
Je voudrai
B
j'irai
C
je pourrai
D
je ferai

Slide 33 - Quiz

Futur simple = toekomende tijd

ik zal werken
jij zal fietsen
hij zal lopen
wij zullen eten
zij zullen kopen

Slide 34 - Diapositive

De futur simple maak je door de uitgangen van avoir achter het hele werkwoord te plaatsen.


je partirai

tu partiras

il partira

nous partirons

vous partirez

ils partiront

Slide 35 - Diapositive

Ik zal spreken
Hij zal eten
On partira
Jullie zullen uitgaan
Zij zullen vinden
Je parlerai
Il mangera
Wij zullen vertrekken
Vous sortirez
Ils trouveront

Slide 36 - Question de remorquage

Futur simple
Choisir: vous

Slide 37 - Question ouverte

futur simple
perdre: tu

Slide 38 - Question ouverte

on (dormir - futur simple)

Slide 39 - Question ouverte

Gebruik de futur simple
elle [hésiter]

Slide 40 - Question ouverte

Gebruik de futur simple
nous [marcher]

Slide 41 - Question ouverte