Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
h3 De bank en jouw geld
de - wat weet je al - quiz.
Je hebt een rekenmachine nodig.
Gebruik jouw eigen naam
Slide 1 - Diapositive
Geef twee antwoorden in de juiste volgorde:
Slide 2 - Question ouverte
Nu iets moeilijker. Geef de 2 antwoorden. Ook weer in de juiste volgorde.
Slide 3 - Question ouverte
Een vast bedrag dat je elke maand betaalt voor rente en aflossing van een lening?
A
maandtermijn
B
Lenen
C
Sparen
D
Saldo
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Question ouverte
Berekenen van rente% naar rente€
.
voorbeeld: Je spaart € 300 een jaar lang met een rente van 2,5%.
2,5 / 100 x 300
0,025 x 300
7,5 Het rentebedrag na een jaar is € 7,50
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Question ouverte
.
Heb je een: creditsaldo ... dan heb je een... tegoed
debetsaldoschuld
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Question ouverte
Hoeveel is de rente in de 4 jaar?
0,3 : 100 x 1800 x 4 =
0,003 x 1800 x 4 = 21,6
Melissa ontvangt € 21,60 enkelvoudige rente in 4 jaar.
Slide 10 - Diapositive
Melissa heeft €1.800 op haar spaarrekening staan. De bank geeft 0,4% rente. Hoeveel rente ontvangt zij van de bank na 1 jaar? 0,4 : ... x € ... = € ... rente per jaar.
Slide 11 - Question ouverte
Hoelang een lening loopt noem je ook wel de..... van de lening.
A
doorlooptijd
B
looptijd
C
loopduur
Slide 12 - Quiz
Een lening.
A
inkomen
B
budget
C
krediet
Slide 13 - Quiz
Wat zijn kredietkosten?
A
Totale lening
B
Rente
C
Kosten voor open van rekening
D
Meer terugbetalen dan je lening
Slide 14 - Quiz
Het maandelijks termijnbedrag van een persoonlijke lening...
A
Bestaat uit rente
B
Bestaat uit rente en aflossing
Slide 15 - Quiz
Wat is krediet?
A
De vergoeding voor het gebruik van het geld van de bank
B
De rente en de aflossing samen
C
Een ander woord voor lening
D
Het bedrag dat je betaalt om je lening af te lossen
Slide 16 - Quiz
Wat is aflossen?
A
Een manier om te kunnen werken
B
Je kunt er een huis mee huren
C
Bewaren van een deel van je inkomsten
D
Terugbetalen van geleend geld
Slide 17 - Quiz
Wat is géén vorm van consumptief krediet?
A
Hypotheek
B
Doorlopend krediet
C
Persoonlijke lening
D
Koop op afbetaling
Slide 18 - Quiz
Wat is het belangrijkste verschil tussen een persoonlijke lening en een doorlopend krediet?
A
Een persoonlijke lening is alleen voor jou.
B
Een persoonlijke lening heeft een hogere rente
C
Een doorlopend krediet heeft een hogere rente
D
Bij een doorlopend krediet kan je eenmaal afbetaalde bedragen weer opnieuw opnemen.
Slide 19 - Quiz
Is een telefoon kopen op afbetaling een lening?
A
Ja
B
Nee
Slide 20 - Quiz
Wat zijn kredietkosten?
A
Rente
B
Afsluitkosten e.d.
C
Rente + Afsluitkosten e.d.
Slide 21 - Quiz
We hebben te maken met een consumptief krediet als...
A
je geld leent voor een aankoop van een duurzame consumptie
B
je geld leent voor het kopen van een woning
C
je geld leent om een onverwachte gebeurtenis op te vangen
Slide 22 - Quiz
Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de kredietkosten?
A
€1000
B
€1200
C
€1300
D
€1400
Slide 23 - Quiz
Samengestelde rente = rente op rente
(1) Elk jaar komt de rente bij het spaarbedrag.
(2) Daardoor wordt het spaarbedrag meer.
(3) En daardoor wordt het rentebedrag hoger.
Slide 24 - Diapositive
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
Jan zet €1.500 op de bank voor 3 jaren. Hij krijgt 2,8% samengestelde rente.
Bereken hoeveel heeft hij na 3 jaren gespaard?
Slide 27 - Question ouverte
Ik wil een buffer aanhouden om eventuele tegenvallers op te vangen. Welk spaar doel herken je hierin?