IJsbr Hfdst 3.1

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

IJsbreker

Zijn we er allemaal?

Stop je je telefoon in je tas?

Heb je je spullen klaarliggen?

Heb je je huiswerk gemaakt?

De afspraken

Dit hoofdstuk gaat over: de weg wijzen, de maanden, de seizoenen en het weer.

Hoofdstuk 3       Waar ga je naartoe?

Waar is ......?

Waar is de bakker?

Weet je waar ....... is?

Weet je waar de bakker is?

Ben je bekend in Gouda?

Welke straten weet je?

Hoofdstuk 3     les 1

Ik zoek het station.
Ik vraag:

1. Wat is het station?
2. Waar is het station?
3. Hoe is het station?
4. Wie is het station?

Ik wil naar de markt.

1. Weet u waar de markt is?
2. Weg naar markt?
3. Zoek markt.

Ik zoek het sportveld.

1. Weet u waar het sportveld is?
2. Kunt u mij vertellen waar het sportveld is?
3. Weet u waar de gymzaal is?
4. Waar is sport?

De weg wijzen

Je gaat hier linksaf.

Je gaat eerst rechtsaf.

Je gaat rechtdoor.

Naar links of naar rechts.

Hoofdstuk 3     les 1

1. Je moet hier naar links.
2. Je moet hier naar rechts.
3. Je moet hier rechtdoor.
4. Je mag kiezen.

1. Je moet hier naar links.
2. Je moet hier naar rechts.
3. Je moet hier rechtdoor.
4. Je mag kiezen.

1. Je moet hier naar links.
2. Je moet hier naar rechts.
3. Je moet hier rechtdoor.
4. Je mag kiezen.

1. Je moet hier naar links.
2. Je moet hier naar rechts.
3. Je mag niet naar links.
4. Je mag niet naar rechts.

Je wijst de weg.

Hoe kom ik bij de aula?

Waar is ...?

Waar mag ik....?

Weet u waar ...?

Hoofdstuk 3       les 1

Waar is de school?

1. 
2. 
3. 

Wat doe je binnen?

Wat doe je buiten?

helpen

houden van

de krant rondbrengen         

Hoofdstuk 3       les 2

1. helpen
2. houden van
3. de krant rondbrengen
4. spelen

1. duwen
2. helpen
3. trekken

1. aantrekken
2. slaan
3. duwen
4. houden van

binnen

buiten

koken

voetballen

tv kijken

slapen

wandelen

fietsen

douchen

het ijs

de zomer

het strand

de zee

Hoofdstuk 3       les 2

Ik koop een ijsje.

1. 
2. 
3. 
4. 

Hij en zij (ze)

Hij woont in Den Haag.

Ze woont in Den Haag.

Hoofdstuk 3       les 2

Dictee:

Pak een blaadje.

Schrijf duidelijk.

Let op je spelling.

Hoofdstuk 3       les 2

buiten

het ijs

de jongen

de krant

het meisje

de ochtend

het strand

de vriendin

Hoofdstuk 3       les 2

Zinnen maken:

Ik woon in Den Haag.

Hij woont in Nederland.

Zij woont in Delft.

Wij wonen in Rijswijk.

Zij wonen in Europa.

Hoofdstuk 3       les 2

maken bladzijde 63, 64, 65, 66

Hoofdstuk 3       les 2

Zinnen maken met wonen, werken, houden, helpen

Ik 

Hij 

Zij 

Wij 

Zij 

Hoofdstuk 3       les 2

Waar ga je naartoe?

1. Ik huis.
2. Ik naar huis gaan.
3. Ik ga naar huis.
4. Ik naar huis toe.

Bij de bushalte

Op de fiets

Waar ga je naartoe?    Ik ga naar ......

Waar ga je heen?

Hoofdstuk 3       les 3

Waar ga jij vanavond naartoe?

Hoofdstuk 3       les 3

Waar ga je naartoe?

Ik ga naar .......

Waar ga je heen?

Waar ga je morgen heen?

Ik ga naar ........

Het weer

Het is warm.                               Het regent.

De zon schijnt.                                 

                                                       Het is koud.

Het waait.

                                                       Het sneeuwt.

Hoofdstuk 3       les 3

Ik word nat en ik heb het koud.

1. De zon schijnt.
2. Het is bewolkt.
3. Het waait.
4. Het regent.

Ik heb het warm.

1. De zon schijnt.
2. Het is bewolkt.
3. Het waait.
4. Het regent.

Er is veel wind.

1. De zon schijnt.
2. Het is bewolkt.
3. Het waait.
4. Het regent.

Zijn en haar

Ali geeft de pen aan zijn zus.

Sidra geeft de pen aan haar broer.

Hoofdstuk 3       les 3

Rayna heeft een pen.

1. Het is zijn pen.
2. Het is haar pen.

Michal heeft een pen.

1. Het is zijn pen.
2. Het is haar pen.

Angel heeft een potlood.

1. Het is zijn potlood.
2. Het is haar potlood.

Zij geeft ....... zus een bloem.

1. zijn zus
2. haar zus

Hij geeft ....... zus een bloem.

1. zijn zus
2. haar zus

Het is bijna vaderdag.
Ik koop een cadeau voor ..... vader.

1. haar
2. zijn
3. mijn

Michal doet ...... werk graag.

1. haar
2. zijn
3. mijn

Maak de opdrachten in je boek.

t/m bladzijde 73.

Maak de online opdrachten.

Hoofdstuk 3       les 3

De maanden van het jaar.

Hoofdstuk 3       les 4

de seizoenen

Hoofdstuk 3       les 4

Wat doe je als het mooi weer is?

Ga je naar buiten?

Waar ga je naartoe?

Waar ga je naartoe in de vakantie?

Hoofdstuk 3       les 5

Weet je waar Noord-Holland ligt?

Wijs het aan op de kaart 

van Nederland.

Hoofdstuk 3       les 5

Wat weet jij van Nederland?

Ik woon in Den Haag.

Wij wonen in Nederland.

Wonen jullie in Spanje?

Ik werk op school.

Werk jij daar ook?

Hij werkt niet.

Wij werken hier al heel lang.

Hoofdstuk 3       les 5

wonen en werken

We komen om acht uur op school.

Wij komen om acht uur op school.

Komen jullie ook?

Jullie komen straks.

Zij lopen naar de stad toe.

Ze lopen daar.

Hoofdstuk 3       les 5

We, jullie, ze

Heb je de doelen van de les bereikt?

Begreep je de opdrachten?

Kun je de woorden nu in een zin gebruiken?

Schrijf je het huiswerk op in je Plenda?

afsluiting

Huiswerk: 

Maak de online opdrachten.

Lees de les nog een keer door.

Maak de opdrachten af.

IJsbreker