3.2 Geleidbaarheid en weerstand

§2 Elektrische weerstand
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

§2 Elektrische weerstand

Slide 1 - Diapositive

Stroomsterkte druk je uit in
A
Volt
B
Ampére
C
Ohm
D
Vermogen

Slide 2 - Quiz

Met welke eenheid meten we spanning
A
ampere
B
vermogen
C
volt
D
watt

Slide 3 - Quiz

Doelen
Je kunt aangeven wat weerstand is en welke invloed dit heeft op de stroomsterkte;
Je kunt rekenen met U = I x R;
Je kunt 3 factoren noemen waar de weerstand van een draad van afhangt;
Je kunt uitleggen wat regelbare weerstand is;
Je kunt uitleggen wat recht evenredig is.

Slide 4 - Diapositive

Wat is nodig voor een stroomkring?
  • Gesloten kring
  •  Geleider (bijv. koperdraad)
  • Isolator (zodat draden geen kortsluiting maken)
  • Voeding / batterij / accu / spanningsbron
  •  Belasting / toestel / verbruiker

Slide 5 - Diapositive

Symbolen
  • Teken het symbool van een lamp, batterij, Volt-meter en Ampèremeter.

Slide 6 - Diapositive

Lamp

Slide 7 - Diapositive

Batterij

Slide 8 - Diapositive

Voltmeter

Slide 9 - Diapositive

Weerstand berekenen

Maar hoe werkt dat nou als je  U niet weet, of R niet weet, of I niet weet?

Dan ga je op deze manier aan het rekenen. 
Natuurlijk mag je ook de 6=3x2 methode gebruiken

Slide 10 - Diapositive

Weerstand berekenen

Slide 11 - Diapositive

De weerstand berekenen.

Slide 12 - Diapositive

Wat is weerstand

De weerstand is de moeite waarmee elektronen door een apparaat gaan.

Ieder apparaat (en ook stroomdraad) heeft een weerstand.

De weerstand geven we het symbool R en de eenheid Ohm (   )


Ω

Slide 13 - Diapositive

Rechtevenredig verband
  • De lijn gaat door de oorsprong;
  • Is de spanning 2x zo groot is de stroom ook 2x zo groot;
  • Voor elk punt is U/I evengroot en de weerstand dus ook altijd even groot.

Slide 14 - Diapositive

U, I/Q en R
Spanning (U) - Volt (V) - Voltmeter
U
Stroomsterkte (I) - Ampère (A) - Ampèremeter
I
Weerstand (R) - Ohm (Ω) - Ohmmeter

R

Slide 15 - Diapositive

Wet van Ohm

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Wet van Ohm

Slide 19 - Diapositive

In een nachtlampje zit een weerstand. Over deze weerstand staat een spanning van 12,0 V. Door die weerstand loopt een stroom van 0,025 A.
Bereken de grootte van de weerstand.

Slide 20 - Question ouverte

Alle lampjes hebben dezelfde weerstand. De totale weerstand is 60Ω. Wat is de weerstand per lampje?

Slide 21 - Question ouverte

De spanning in een weerstand is 6V, de weerstand van de weerstand is 50 ohm. Wat is de stroomsterkte?

Slide 22 - Question ouverte

Opdracht 1
Albert heeft in een practicum de volgende schakeling gemaakt:
Hij heeft de spanning over de weerstand steeds met 5 volt verhoogd.
Elke keer heeft hij ook de stroomsterkte door de weerstand gemeten en dit genoteerd in de tabel.
Neem het assenstelsel over in je schrift en en teken het (U,I) diagram met de waarden uit de tabel.

Slide 23 - Diapositive

Uitwerking opdracht 1

Slide 24 - Diapositive

Opdracht 2
Bereken met behulp van de coördinaten van de grafiek de grootte van de weerstand. 
Tip:  Bepaal van een coördinaat de spanning en de stroomsterkte en bereken dan met behulp van de wet van Ohm, de weerstand.

Slide 25 - Diapositive

Uitwerking opdracht 2
  • U = 30 V; I = 6A 
  • R = U / I
  • R = 30 / 6
  • R = 5 Ω
  • U = 25 V; I = 5A 
  • R = U / I
  • R = 25 / 5
  • R = 5 Ω
  • U = 20 V; I = 4A 
  • R = U / I
  • R = 20 / 4
  • R = 5 Ω
  • U = 15 V; I = 3A 
  • R = U / I
  • R = 15 / 3
  • R = 5 Ω
  • U = 10 V; I = 2 A 
  • R = U / I
  • R = 10 / 2
  • R = 5 Ω
  • U = 5 V; I = 1 A 
  • R = U / I
  • R = 5 / 1
  • R = 5 Ω

Slide 26 - Diapositive

Opdracht 3
Hiernaast is van drie verschillende weerstanden (R1, R2 en R3) het U,I-diagram getekend. Neem dit over in je schrift.
Bereken met behulp van de coördinaten van de grafieken en de wet van Ohm, welke weerstand het kleinst is.

Slide 27 - Diapositive

Uitwerking opdracht 3
  • U = 3 V; I = 0,9 A
  • R = U / I
  • R = 3 / 0,9
  • R2= 3,3 Ω
  • U = 3 V; I = 0,6 A
  • R = U / I
  • R = 3 / 0,6
  • R1 = 5 Ω
  • U = 3 V; I = 0,3 A
  • R = U / I
  • R = 3 / 0,3
  • R3 = 10 Ω
R2 is de kleinste weerstand, want de grafiek van R2 loopt het steilst.
Hoe steiler de grafiek in een U,I-diagram, hoe kleiner de weerstand,

Slide 28 - Diapositive

Opdracht 4

Slide 29 - Diapositive

Uitwerking opdracht 4

Slide 30 - Diapositive

Opdracht 5

Slide 31 - Diapositive

Uitwerking opdracht 5

Slide 32 - Diapositive