4.8 vragen maken (1) TC A1

4.8 Vragen maken (1)
TaalCompleet A1
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

4.8 Vragen maken (1)
TaalCompleet A1

Slide 1 - Diapositive

Wat is de goede volgorde?
A
de docent - woont - waar?
B
de docent - waar - woont?
C
waar - de docent - woont?
D
waar - woont - de docent?

Slide 2 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
wie - de boodschappen - doet?
B
de boodschappen - doet - wie?
C
wie - doet - de boodschappen?
D
doet - wie - de boodschappen?

Slide 3 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
jij - drink - wat - 's ochtends?
B
wat - drink - jij - 's ochtends?
C
wat - jij - drink - 's ochtends?
D
drink - 's ochtends - jij - wat?

Slide 4 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
kosten - hoeveel - de peren?
B
de peren - kosten - hoeveel?
C
hoeveel - kosten - de peren?
D
hoeveel - de peren - kosten?

Slide 5 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
wanneer - gaan - jullie - naar school?
B
wanneer - jullie - gaan - naar school?
C
wanneer - naar school - gaan - jullie?
D
wanneer - gaan - naar school - jullie?

Slide 6 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
waar - jullie - kopen - vlees?
B
kopen - jullie -waar - vlees?
C
jullie - kopen - waar - vlees?
D
waar - kopen - jullie - vlees?

Slide 7 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
wat - jullie - eten - 's middags?
B
wat - eten - 's middags - jullie?
C
wat - eten - jullie - 's middags?
D
wat - jullie -'s middags - eten?

Slide 8 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
je - wil - wanneer - naar de stad?
B
wil - je - naar de stad - wanneer?
C
wanneer - je -wil - naar de stad?
D
wanneer - wil - je - naar de stad?

Slide 9 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
hoeveel bladzijdes - het boek - heeft?
B
hoeveel bladzijdes - heeft - het boek?
C
het boek - hoeveel bladzijdes - heeft?
D
heeft - het boek - hoeveel bladzijdes?

Slide 10 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
gaat - wie - naar de winkel?
B
gaat - naar de winkel - wie?
C
wie - gaat - naar de winkel?
D
wie - naar de winkel - gaat?

Slide 11 - Quiz


Goed geoefend!

Slide 12 - Diapositive