Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Voegwoorden: Und, oder, aber, denn en dass
Slide 1 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
Leerdoel
Aan het einde van de les weet je wat de voegwoorden und, oder, aber, denn en dass betekenen in de zin en wanneer ze worden toegepast. Hierbij horen 10 opdrachten waarin deze vertaald moeten worden.
Slide 2 - Diapositive
Leg aan het begin van de les uit wat het leerdoel is en waarom het belangrijk is om deze voegwoorden te kennen.
Wat zijn voegwoorden?
Voegwoorden zijn woorden die zinnen of zinsdelen met elkaar verbinden.
Slide 3 - Diapositive
Leg uit wat voegwoorden zijn en geef voorbeelden van andere voegwoorden die de leerlingen al kennen.
Und
Und betekent 'en'.
Slide 4 - Diapositive
Leg uit wanneer je und gebruikt en geef voorbeelden.
Oder
Oder betekent 'of'.
Slide 5 - Diapositive
Leg uit wanneer je oder gebruikt en geef voorbeelden.
Aber
Aber betekent 'maar'.
Slide 6 - Diapositive
Leg uit wanneer je aber gebruikt en geef voorbeelden.
Denn
Denn betekent 'want'.
Slide 7 - Diapositive
Leg uit wanneer je denn gebruikt en geef voorbeelden.
Dass
Dass betekent 'dat'.
Slide 8 - Diapositive
Leg uit wanneer je dass gebruikt en geef voorbeelden.
Opdracht 1
Vertaal 'Ik hou van voetbal en tennis.'
Slide 9 - Diapositive
Laat de leerlingen individueel of in tweetallen de opdracht maken. Bespreek daarna de oplossing.
Opdracht 2
Vertaal 'Wil je pizza of pasta?'
Slide 10 - Diapositive
Laat de leerlingen individueel of in tweetallen de opdracht maken. Bespreek daarna de oplossing.
Opdracht 3
Vertaal 'Ik wil graag naar de film, maar ik heb geen tijd.'
Slide 11 - Diapositive
Laat de leerlingen individueel of in tweetallen de opdracht maken. Bespreek daarna de oplossing.
Opdracht 4
Vertaal 'Hij gaat niet naar de sportschool, want hij heeft geen zin.'
Slide 12 - Diapositive
Laat de leerlingen individueel of in tweetallen de opdracht maken. Bespreek daarna de oplossing.
Opdracht 5
Vertaal 'Ik denk dat hij morgen komt.'
Slide 13 - Diapositive
Laat de leerlingen individueel of in tweetallen de opdracht maken. Bespreek daarna de oplossing.
Opdracht 6
Vertaal 'Ze zegt dat ze niet kan komen.'
Slide 14 - Diapositive
Laat de leerlingen individueel of in tweetallen de opdracht maken. Bespreek daarna de oplossing.
Opdracht 7
Vertaal 'Ik ben moe, want ik heb slecht geslapen.'
Slide 15 - Diapositive
Laat de leerlingen individueel of in tweetallen de opdracht maken. Bespreek daarna de oplossing.
Opdracht 8
Vertaal 'Of je gaat mee, of je blijft hier.'
Slide 16 - Diapositive
Laat de leerlingen individueel of in tweetallen de opdracht maken. Bespreek daarna de oplossing.
Opdracht 9
Vertaal 'Hij werkt hard, want hij wil een nieuwe auto kopen.'
Slide 17 - Diapositive
Laat de leerlingen individueel of in tweetallen de opdracht maken. Bespreek daarna de oplossing.
Opdracht 10
Vertaal 'Ze denkt dat hij liegt.'
Slide 18 - Diapositive
Laat de leerlingen individueel of in tweetallen de opdracht maken. Bespreek daarna de oplossing.