Werkwoorden

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 4

Kies het werkwoord.

Jeremy loopt heel hard.

1. Jeremy
2. heel
3. loopt
4. hard

Kies het werkwoord.

Myra leest mooi een boek

1. Myra
2. leest
3. een
4. boek

Kies het werkwoord.

Renzo eet een groot bord patat.

1. Renzo
2. patat
3. groot
4. eet

Kies het werkwoord.

Melis duikt in het diepe zwembad.

1. Melis
2. duikt
3. het
4. zwembad

Kies het werkwoord.

Robin vindt appeltaart met slagroom erg lekker.

1. Robin
2. slagroom
3. vindt
4. lekker

Kies het werkwoord.

Liam en zijn broertje spelen een leuk spel met mij.

1. Liam
2. zijn
3. broertje
4. spelen

Kies het werkwoord.

Else en Juliette lopen naar de speeltuin.

1. de speeltuin
2. lopen
3. naar
4. Else en Juliette

Kies het werkwoord.

Tessa en Fanny spelen op de kinderboerderij.

1. en
2. spelen
3. op
4. kinderboerderij

Kies het werkwoord.

Wim lacht om het grapje van juf Karen.

1. lacht
2. om
3. grapje
4. juf Karen

Kies het werkwoord.

Kick en Boris voetballen altijd op maandag.

1. Kick en Boris
2. voetballen
3. op
4. altijd

Kies het werkwoord.

De kinderen van groep 4b luisteren goed tijdens

de taalles van juf Marijke.

1. kinderen
2. groep
3. luisteren
4. taalles

Wat vond je van de les?

1. 
2. 
3. 
4.