Herhalen woordsoorten (betrekkelijke en aanwijzende voornaamwoorden + hww, kww en zww)

Doel

Herhalen  de volgende woordsoorten:

  • aanwijzend voornaamwoord
  • betrekkelijk voornaamwoord
  • zelfstandig werkwoord
  • hulpwerkwoord
  • koppelwerkwoord

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Doel

Herhalen  de volgende woordsoorten:

  • aanwijzend voornaamwoord
  • betrekkelijk voornaamwoord
  • zelfstandig werkwoord
  • hulpwerkwoord
  • koppelwerkwoord

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Benoem het woord 'die'.
De olifant die daar loopt, is erg groot.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 3 - Quiz

Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
bijwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 4 - Quiz


De jongen ,die geselecteerd is voor Twente, staat morgen in de basis.
Wat is in deze zin het betrekkelijk voornaamwoord?
A
de
B
die
C
voor
D
in

Slide 5 - Quiz

De toets die jij gisteren hebt gemaakt, vond ik erg moeilijk.
'Die' is...
A
een aanwijzend voornaamwoord
B
een vragend voornaamwoord
C
een wederkerend voornaamwoord
D
een betrekkelijk voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

Hij had werkelijk alles gegeven in die laatste minuut
die is een ...?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Onbepaald voornaamwoord
D
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Dat andere boek heb ik niet kunnen vinden.
Dat=
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Hij bracht ons naar dat feest.

Wat voor soort is het woord DAT?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Wat is het woord 'die' voor woordsoort in deze zin:
De tas die daar ligt is van mij.
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Zelfstandige werkwoorden
Zelfstandige werkwoorden (zww): Werkwoord geeft de handeling weer in de zin.

  • Na een lange dag gaat de agent naar huis.
  • In Italië at ik elke dag pizza.

Slide 11 - Diapositive

Hulpwerkwoorden
Hulpwerkwoorden (hww): Geeft een extra betekenis aan een ander werkwoord en komt  niet zelfstandig voor.

Ik heb vanmiddag even gevoetbald.
Hij is gisteren naar de stad gewandeld.
Zij had vorige week haar verjaardag gevierd.


Slide 12 - Diapositive

Koppelwerkwoord
Koppelwerkwoord (kww): koppelt onderwerp aan eigenschap.

NEGEN stuks: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.

  • Mijn tante is een bekende schrijfster.
  • Die docent blijft een rare vogel.

Slide 13 - Diapositive

Kortom:
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin?
Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)?
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Slide 14 - Diapositive

Parijs IS een prachtige stad.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 15 - Quiz

Mijn ouders ZIJN heel aardig geweest.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 16 - Quiz

Op Instagram STAAT een rare foto.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 17 - Quiz

Later WORDT mijn broer tandarts.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 18 - Quiz

Gisteren heb ik een nieuw bed GEKOCHT.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 19 - Quiz

Meneer Visser blijft altijd geduldig.

blijft = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 20 - Quiz

Gisteren bleef ik lekker thuis.

bleef = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 21 - Quiz

Bas wordt later piloot.

wordt = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 22 - Quiz

Een amateurvoetballer heeft tijdens een sliding zijn been gebroken
- heeft -
A
hww
B
zww

Slide 23 - Quiz

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
- is -
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 24 - Quiz

Een kettingbotsing kan veel schade veroorzaken
- kan -
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 25 - Quiz

Wat heb je geleerd?
  • aanwijzend voornaamwoord 
  • betrekkelijk voornaamwoord 
  • zelfstandig werkwoord 
  • hulpwerkwoord 
  • koppelwerkwoord
Meer oefenen?
Ga naar www.redekundig.nl voor het oefenen van de woordsoorten.

Slide 26 - Diapositive