Taalverzorging onregelmatige en Engelse werkwoorden

Welkom 2h1
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom 2h1

Slide 1 - Diapositive

Programma

  1. Voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord, onregelmatige en Engelse werkwoorden
  2. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Diapositive

Taalverzorging: onregelmatige en Engelse werkwoorden

Doel
1. Ik kan voltooide en onvoltooide deelwoorden correct spellen.
2. Ik kan aan het einde van de les onregelmatige en Engelse werkwoorden correct spellen.



Slide 3 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Wat is een voltooid deelwoord?
Waar denk je aan bij het voltooid deelwoord?

Slide 4 - Diapositive

Het onvoltooid deelwoord

Een onvoltooid deelwoord geeft aan dat iets nog bezig is.

Het is dus nog niet voltooid:


Rillend stond ik op de schaatsbaan.

Lachend zwaaide ik naar mijn vriend.

Zittend keken we naar de optocht.

Slide 5 - Diapositive

Het onvoltooid deelwoord

- maak je door achter het hele werkwoord een -d te zetten.


lachend

fluitend

lopend

knippend


Slide 6 - Diapositive

Het onvoltooid deelwoord

Een onvoltooid deelwoord kun je net als

het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruiken:


Een lachende vrouw.

De gillende kinderen.

De huilende man.

Slide 7 - Diapositive

Wat is een onvoltooid deelwoord?
A
lopen
B
lopend
C
gelopen
D
liepen

Slide 8 - Quiz

voltooid deelwoord
onvoltooid deelwoord
infinitief
persoonsvorm verleden tijd
persoonsvorm tegenwoordige tijd
durvend
durft
durfde
durven
gedurfd

Slide 9 - Question de remorquage

voltooid deelwoord
onvoltooid deelwoord
infinitief
persoonsvorm verleden tijd
persoonsvorm tegenwoordige tijd
zong
gezongen
zingend
zingt
zingen

Slide 10 - Question de remorquage

Vul het onvoltooid deelwoord in: De kat at (smakken) haar kauwstaafje op.

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Vidéo

Slide 13 - Diapositive

1. Welke werkwoordspellingsregels gebruik je bij Engelse werkwoorden?
A
De 'normale' Nederlandse
B
De Engelse

Slide 14 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
2. Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 15 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
3. Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 16 - Quiz

Engelse werkwoorden

4. Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd

Slide 17 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
5. Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 18 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
6. Kies de juiste schrijfwijze:

A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.

Slide 19 - Quiz

8. (Engelse werkwoorden)
Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 20 - Quiz

7. Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 21 - Quiz

8. (Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 22 - Quiz

9. Engelse werkwoorden

Jij (deleten-tt)
A
deletet
B
delet
C
deletete
D
delete

Slide 23 - Quiz

10. Engelse werkwoorden

Hij ... (timen - vt).
A
Hij timde.
B
Hij timdde.
C
Hij timete.
D
Hij timede.

Slide 24 - Quiz

11. Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

timer
0:15
A
Hij gamet de hele dag.
B
Hij gamed de hele dag.
C
Hij gamt de hele dag.
D
Hij game't de hele dag.

Slide 25 - Quiz

Heb jij dat bestand (deleten, vd) of alleen maar weg (swipen, vd)?
A
gedeleted, geswipd
B
gedeletet, geswipd
C
deleted, geswipet
D
gedeleted, geswipet

Slide 26 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij ...(rugbyen - vt).
A
Hij rugbyte.
B
Hij rugbyde.
C
Hij rugbyente.
D
Hij rugbyende.

Slide 27 - Quiz

Gisteren (mountainbiken) ik door de duinen.
A
mountainbikte
B
mountainbikde
C
mountainbikete
D
mountainbikede

Slide 28 - Quiz

12.Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 29 - Quiz

13. (Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 30 - Quiz

14. Welk Engels werkwoord is correct gespeld?
A
Hij racet naar huis.
B
Ik downloadt die file wel even voor je?
C
Hij heeft de overwinning geclaimt.
D
Zij flirte met hem.

Slide 31 - Quiz

Onregelmatige werkwoorden
Bij onregelmatige werkwoorden worden de persoonsvorm en het voltooid deelwoord niet volgens de normale regels geschreven. 

Zie bijvoorbeeld het onregelmatige werkwoord zijn. 
PV: Ik ben aardig.  
VD: Ik ben geweest.

Slide 32 - Diapositive

Met de werkwoorden hebben, kunnen, mogen, willen, zijn en zullen is iets bijzonders aan de hand. Wat dan?
A
je schrijft de persoonsvorm van deze werkwoorden altijd zonder t
B
er zijn voor de persoonsvorm in de verleden tijd twee mogelijkheden die allebei goed zijn
C
je schrijft de persoonsvorm en het voltooid deelwoord niet volgens de normale regels

Slide 33 - Quiz

Hij ... (hebben) corona ... (hebben).
A
hebt, gehad
B
heeft, gehad
C
heb, gehad

Slide 34 - Quiz

Hij ... (willen) dat jij naar de dokter bent ... (zijn).
A
wil, geweest
B
wilt, geweest
C
wil, zijn
D
wilt, zijn

Slide 35 - Quiz

Hij ... (zullen) ... (willen) dat jij ... (kunnen) afspreken.
A
zal, wil, kunt
B
zou, willen, kon
C
zal, willen, kunt
D
zouden, willen, kon

Slide 36 - Quiz

Ik snap het onderdeel werkwoordspelling goed.
A
ja
B
nee
C
zo ongeveer

Slide 37 - Quiz

Opdrachten maken
Maak oefening 1 t/m 13 vanaf blz. 120 van het oefenboek.

Slide 38 - Diapositive