Tegenwoordige tijd - regelmatig A0-A1 en GBK

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Welke werkwoorden ken je?

drinken - een regelmatig werkwoord

  Ik      drink

  jij      drinkt             drink    jij/je? 

  Hij    drinkt

  Zij     drinkt

  Wij        drinken

  Jullie   drinken

  Zij         drinken

Drinken is de infinitief.

Drink is de ik-vorm of de stam

• ik     stam                drink
• jij     stam  + t         drinkt  ..
• hij    stam + t          drinkt
• zij     stam + t         drinkt
• 
  
• wij        infinitief       drinken
• jullie    infinitief       drinken
• zij         infinitief      drinken

Andere regelmatige werkwoorden

werken

luisteren

typen

begrijpen

kleuren

sporten

komen

Ik

Jij / hij / zij

Wij/jullie / zij

Het werkwoord: dansen

dans

danst

dansen

Ik

Jij / hij / zij

Wij/jullie / zij

Zingen

zing

zingt

zingen

Ik

Jij / hij / zij

Wij/jullie / zij

fietsen

fiets

fietst

fietsen

Wat is goed?

1. hij drinket
2. hij drinken
3. hij drinkt
4. hij drink

Wat is goed?

1. drinken jij
2. drinkt jij
3. drink jij
4. drinket jij

Wat is goed?

1. wij luistert
2. wij luisteren
3. wij luister
4. wij luisterren

Wat is goed?

1. u typt
2. u typpen
3. u typ
4. u typen

Wat is goed?

1. zij luisteren
2. zij luisterren
3. zij luister
4. zij lustert

Wat is goed?

1. Maria typen
2. Maria typ
3. Maria typt
4. Maria typpt

Wat is goed?

1. De mannen begrijppen
2. De mannen begrijp
3. De mannen begrijpt
4. De mannen begrijpen

Wat is goed?

1. Luisteren u?
2. Luister u?
3. Luistert u?
4. Luisttert u?

Wat is goed?

1. jij werk
2. jij werket
3. jij werken
4. jij werkt

Wat is goed?

1. ik begrijp
2. ik begrijpen
3. ik begrijpt
4. ik begrijppt

Herhaling 'hebben' en 'zijn'

zijn

ik         ben

jij         bent

hij        is

zij         is

jullie    zijn

wij        zijn

zij          zijn

hebben

ik              heb

jij              hebt

hij             heeft

zij              heeft

jullie         hebben

wij             hebben

zij               hebben

Zijn

Hebben

ben

bent

is

zijn

heeft

hebt

heb

hebben

Ik

Jij

Hij

Zij

Wij

Jullie

Zij

ben

bent

is

is

zijn

zijn

zijn

Ik

Jij

Hij

Zij

Wij

Jullie

Zij

heb

hebt

heeft

heeft

hebben

hebben

hebben

Osman _______ een leerling.

1. ben
2. is
3. bent
4. zijn

Wij _______ op school.

1. ben
2. is
3. bent
4. zijn

Jij ________ 18 jaar.

1. ben
2. is
3. bent
4. zijn

Zoë en Emma _______ zussen.

1. ben
2. is
3. bent
4. zijn

Zenel _______ geen balpen.

1. heb
2. hebben
3. hebt
4. heeft

Hiva en ik _______ een mooie telefoon.

1. heb
2. hebben
3. hebt
4. heeft

De jongen _______ vandaag geen les.

1. heb
2. hebben
3. hebt
4. heeft