Kerst

Taalklas
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2PraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Taalklas

Slide 1 - Diapositive

welke dag en datum was het gisteren?

Slide 2 - Question ouverte

welke dag en datum is het vandaag?

Slide 3 - Question ouverte

Wanneer begint de winter

Slide 4 - Question ouverte

kerst - kerstmis - xmas

Slide 5 - Diapositive

opdracht 1 
maak de zin af ( kies a/b/c/d)

Slide 6 - Diapositive

Waar denk jij aan bij het woord kerstmis?

Slide 7 - Question ouverte

Kerst

Slide 8 - Diapositive

Eerste kerstdag is...
A
24 december
B
25 december
C
26 december
D
31 december

Slide 9 - Quiz

De klas is mooi...
A
kerstballen
B
ontvangen
C
inpak
D
verlicht

Slide 10 - Quiz

Ik kijk in de folder naar.....
A
de aanbieding
B
het dieet
C
de kerstmarkt
D
de slee

Slide 11 - Quiz

de folder

Slide 12 - Diapositive

Ik glijd door de sneeuw op...
A
de slee
B
het rendier
C
het cadeau
D
de kaars

Slide 13 - Quiz

de slee

Slide 14 - Diapositive

Het kerstfeest is ......
A
de cultuur
B
internationaal
C
de kerststal
D
het ingrediënt

Slide 15 - Quiz

de hele wereld

Slide 16 - Diapositive

opdracht 2
de, het of niks?

Slide 17 - Diapositive

wild
A
de
B
het
C
niks

Slide 18 - Quiz

rendier
A
de
B
het
C
niks

Slide 19 - Quiz

het rendier

Slide 20 - Diapositive

dieet
A
de
B
het
C
niks

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Diapositive

het dieet

  • de regels die zeggen wat je wel of niet mag eten;
  • Soms doe je een dieet om kilo's af te vallen;
  • soms doe je een dieet omdat het van de dokter moet;
  • Zin: Eigenlijk moet ik het dieet volgen. Dat is beter voor mijn gezondheid.
  • Zin: In dit dieet mag je alleen maar fruit eten.

Slide 23 - Diapositive

kerstmarkt
A
de
B
het
C
niks

Slide 24 - Quiz

kerstdiner
A
de
B
het
C
niks

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Diapositive

Zinnen maken
Ik zit aan tafel. Wij gaan lekker eten.

Slide 27 - Question ouverte

opdracht 3
Wat zie je op de foto? Typ het woord ( ook de / het )

Slide 28 - Diapositive

Lidwoorden
Bij meervoud altijd "de":
de boeken

Woorden voor personen, bergen of rivieren altijd "de":
de moeder, de kok, de opa, de Rijn

Bij verkleinwoord altijd "het":
het meisje



Slide 29 - Diapositive

lidwoorden
Er zijn 3 lidwoorden
de
het
een

Slide 30 - Diapositive

zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naam woord is een woord waar je meestal een lidwoord voor moet zetten.
het huis
een stoel
de kinderen

Slide 31 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
- Een zelfstandig naamwoord is een woord voor
* mensen
* dieren   
*planten
* dingen
Namen zijn ook zelfstandig naamwoorden!
Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden!

Slide 32 - Diapositive

Wat is dit?

Slide 33 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 34 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 35 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 36 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 37 - Question ouverte

24 december is het kerstavond.
A
goed
B
fout

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Diapositive

Het kostuum       het pak

Slide 40 - Diapositive

de jurk
De feestjurk

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Vidéo

Slide 45 - Vidéo

Slide 46 - Vidéo

samen lezen

Slide 47 - Diapositive

Numo:

Slide 48 - Diapositive

Wat vond je van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 49 - Sondage