herhaling Grammatica & Woordenschat 2gt

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Vervoeg "avoir" (hebben) en "être" (zijn) in de Présent bij:
Je (2 werkwoorden splitsen door - & Je erbij zetten)

Slide 2 - Question ouverte

Vervoeg "avoir" (hebben) en "être" (zijn) in de Présent bij:
Tu (2 werkwoorden splitsen door - & tu erbij zetten)

Slide 3 - Question ouverte

Vervoeg "avoir" (hebben) en "être" (zijn) in de Présent bij:
Il (2 werkwoorden splitsen door - & il erbij zetten)

Slide 4 - Question ouverte

Vervoeg "avoir" (hebben) en "être" (zijn) in de Présent bij:
elle (2 werkwoorden splitsen door - & elle erbij zetten)

Slide 5 - Question ouverte

Vervoeg "avoir" (hebben) en "être" (zijn) in de Présent bij:
nous (2 werkwoorden splitsen door - & nous erbij zetten)

Slide 6 - Question ouverte

Vervoeg "avoir" (hebben) en "être" (zijn) in de Présent bij:
vous (2 werkwoorden splitsen door - & vous erbij zetten)

Slide 7 - Question ouverte

Vervoeg "avoir" (hebben) en "être" (zijn) in de Présent bij:
Ils (2 werkwoorden splitsen door - & ils erbij zetten)

Slide 8 - Question ouverte

Vervoeg "avoir" (hebben) en "être" (zijn) in de Présent bij:
Sara (2 werkwoorden splitsen door - & Sara erbij zetten)

Slide 9 - Question ouverte

Vervoeg "avoir" (hebben) en "être" (zijn) in de Présent bij:
Sara et Pierre (scheiden met - )

Slide 10 - Question ouverte

Vervoeg "avoir" (hebben) en "être" (zijn) in de Présent bij:
Sara et moi (scheiden met - )

Slide 11 - Question ouverte

Présent
Passé Composé
J'ai été
Nous aimons manger
On a regardé
J'ai peur
Il a fait chaud
Il a aimé
elle a rencontré
Il est fatigué
il fait du vélo

Slide 12 - Question de remorquage

1. C'est un livre _______________ (intéressant).
A
-
B
e
C
s
D
es

Slide 13 - Quiz

2. Les élèves sont _______________ (intelligent).
A
-
B
e
C
s
D
es

Slide 14 - Quiz

3. Elle a une robe _______________ (joli).
A
-
B
e
C
s
D
es

Slide 15 - Quiz

3. Elle a une robe _______________ (joli).
A
-
B
e
C
s
D
es

Slide 16 - Quiz

4. Le film était _______________ (émouvant).
A
-
B
e
C
s
D
es

Slide 17 - Quiz

5. Mes amis sont _______________ (sympathique).
A
-
B
e
C
s
D
es

Slide 18 - Quiz

6. J'ai un frère _______________ (sportif).
A
-
B
e
C
s
D
es

Slide 19 - Quiz

7. Mais ma sœur est encore plus _______________ (sportif).
A
-
B
ve
C
s
D
ves

Slide 20 - Quiz

7. Les vacances étaient _______________ (agréable).
A
-
B
e
C
s
D
es

Slide 21 - Quiz

8. Nous avons une professeur _______________ (strict).
A
-
B
e
C
s
D
es

Slide 22 - Quiz

9. Les filles sont _____________ (beau)
A
beau
B
belle
C
beaux
D
belles

Slide 23 - Quiz

Sleep alle woorden die met dit thema te maken hebben naar de afbeelding. 
la cousine
la copine
Les parents
Les cuisine
La sœur
La mer
La mère
Le pain
Le père

Slide 24 - Question de remorquage

Sleep alle woorden die met dit thema te maken hebben naar de afbeelding. 
fille
jaune
jeune
regarde
souvent
portable
cuisine
d'accord
livre

Slide 25 - Question de remorquage

5 woorden over kleding

Slide 26 - Carte mentale

5 woorden over eten

Slide 27 - Carte mentale