Trede 2 - Leerdoel 2

Salut!
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Salut!

Slide 1 - Diapositive

être

Slide 2 - Diapositive

être = zijn
ik ben
je suis
jij bent
tu es
hij / zij / men is
il / elle / on est
wij zijn
nous sommes
u bent / jullie zijn
vous êtes
zij zijn 
ils / elles sont

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Wat is 'Ik' in het Frans?
A
Tu
B
Je/J'ai
C
On
D
Il

Slide 5 - Quiz

Wat is 'Jij' in het Frans?
A
Je/J'
B
Tu
C
On
D
Il

Slide 6 - Quiz

Hoe vertaal je 'zij' in het Frans?
A
il
B
on
C
nous
D
elle

Slide 7 - Quiz

Hoe vertaal je 'wij' in het Frans?
A
Nous
B
Tu
C
Vous
D
Je

Slide 8 - Quiz

être=
A
hebben
B
zijn

Slide 9 - Quiz

Je ... (être)
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 10 - Quiz

Tu ... (être)
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 11 - Quiz

Ils/elles ... (être)
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 12 - Quiz

Maria ... (être)
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 13 - Quiz

Vous ... (être)
A
suis
B
sommes
C
êtes
D
sont

Slide 14 - Quiz

Je ... (être)

Slide 15 - Question ouverte

Nous ... (être)

Slide 16 - Question ouverte

Avoir & être

Slide 17 - Diapositive

ik heb
A
j'ai
B
je suis
C
il a
D
il est

Slide 18 - Quiz

nous sommes
A
u bent / jullie zijn
B
u heeft / jullie hebben
C
wij zijn
D
wij hebben

Slide 19 - Quiz

jij bent
A
tu es
B
tu as

Slide 20 - Quiz

L'adjectif
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Het geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.


Slide 21 - Diapositive

Vorm
enkelvoud
meervoud
mannelijk
-
grand
+s
grands
vrouwelijk
+e
grande
+es
grandes

Slide 22 - Diapositive

Madame Lebrun est (klein)
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 23 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
La maison est très ______________ (grand).
A
grande
B
grand

Slide 24 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Ina est une fille ______________ (blond).
A
blonde
B
blond

Slide 25 - Quiz

Marc est ________ (petit)
A
petit
B
petite

Slide 26 - Quiz

Zet in de goede vorm:
Eva et Anna sont (allemand)

Slide 27 - Question ouverte

Révision 
Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben.
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud
grande
grandes
grand
grands

Slide 28 - Question de remorquage

Uitzondering
Eindigt een bijvoeglijk nw. al op een –e? 
Geen extra -e bij vrouwelijk enkelvoud

Marc est timide
Sophie est timide. (en niet: Sophie est timidee).
Marc est calme.
Sophie est calme. (en niet: Sophie est calmee).

Slide 29 - Diapositive

Uitzondering
Eindigt een bijvoeglijk nw. al op een –s? 
Geen extra -s bij mannelijk meervoud

le garçon français 
les garçons français (en dus niet: françaiss)


Slide 30 - Diapositive

Mon frère est (calme)
A
calme
B
calmee
C
calmes

Slide 31 - Quiz

Marc et Henri sont (verdrietig)
A
triste
B
tristes

Slide 32 - Quiz

Jeanine est (Frans)
A
français
B
française
C
françaises

Slide 33 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: onregelmatige vormen
-f --> -ve:
sportif --> sportive
Martin est sportif & Selina est sportive


Slide 34 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord: onregelmatige vormen
-f --> -ve:
sportif --> sportive
Martin est sportif & Selina est sportive

-x --> -se:
sérieux --> sérieuse
John est sérieux & Julia est sérieuse

Slide 35 - Diapositive

La pizza est (lekker)
A
bon
B
bonne
C
bons
D
bonnes

Slide 36 - Quiz

Vera est (sportief)

Slide 37 - Question ouverte

Nico est (verliefd)

Slide 38 - Question ouverte

Herhaling: lidwoorden
Weet je nog hoe het zit met de lidwoorden?

Slide 39 - Diapositive

Lidwoorden
DE / HET:
Mannelijk          Vrouwelijk               Klinker/h              Meervoud
      Le                            La                                L'                             Les

EEN:
Mannelijk          Vrouwelijk                Meervoud
      un                          une                             des

Slide 40 - Diapositive

Hoe zeg je in het Frans:
'De zus'
A
une soeur
B
le soeur
C
la soeur

Slide 41 - Quiz

Hoe zeg je: de katten
A
la chat
B
la chats
C
les chats

Slide 42 - Quiz

Hoe zeg je:
een hond (m)
A
un chien
B
une chien
C
le chien

Slide 43 - Quiz