3m - Ch 3 - bron D - passe compose

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

BIENVENUE!

Prenez vos livres, cahiers et stylos.

week 7 toets grammatica (2x)

• bijvoeglijk naamwoord
• les verbes '-re'
• les verbes '-ir'
• passé composé
• à/de + lidwoord

week 7 toets grammatica (2x)

• bijvoeglijk naamwoord
• les verbes '-re'
• les verbes '-ir'
• passé composé
• à/de + lidwoord

bronnen 

D & H

Bonjour!          

Qu'est-ce qu'on va faire?

• rappel bron A, B
• uitleg passé composé
  
• oefenen

Aan het eind van de les:   
ken je de passé composé   

Apprendre: le vocabulaire

• Bron A, B, page 124

• thuis max kwartier

• WAAROM echt doen? nodig voor les morgen!
• schrijven, mindmap, eerst woordjes kleuren die lijken op het Nederlands, tekenen...

un petit rappel: bron A,B

> 3             < 3

passé composé

Maak aantekeningen!

Vertellen over afgelopen weekend...

ik heb         een film              gekeken

j'ai                regardé              un film

Vertellen over afgelopen weekend...

ik heb         een film              gekeken

j'ai                regardé              un film

Vertellen over afgelopen weekend...

ik heb         een film              gekeken

j'ai                regardé              un film

Vertellen over afgelopen weekend...

ik heb         een film              gekeken

j'ai                regardé              un film

 

hele werkwoord: regarder

passé composé:  regardé

voltooid deelwoord

j'ai                regardé              un film

j'ai                 choisi                 une pizza

j'ai                attendu              une heure

hele werkwoord: regard-er

passé composé:  regardé

hele werkwoord: chois-ir

passé composé:  choisi

hele werkwoord: attend-re

passé composé:  attendu

onregelmatige werkwoorden

ÊTRE (zijn):                        j'ai été en France

AVOIR (hebben):              j'ai eu un accident

FAIRE (maken, doen):    j'ai fait une photo

ik heb gegeten

1. j'ai manger
2. je mange
3. j'ai mangé
4. je mangé

jij hebt gegeten

1. j'ai mangé
2. tu as mangé
3. tu as manger
4. tu mangé

jullie hebben gekozen =
vous avez ...

1. choisé
2. choisir
3. choisis
4. choisi

zij hebben gewacht =
ils ont ...

1. attendre
2. attendé
3. attendré
4. attendu

ik heb

jij hebt

hij / zij heeft

wij hebben

jullie hebben / u heeft

zij hebben

vous avez

il / elle a

j'ai

ils / elles ont

tu as

nous avons

les devoirs

mercredi 24 janvier, 3e uur

• Apprendre (= leren) bron D - page 127
• Faire (= maken) ex 15, 16abcd - vanaf page 106  
• Controleer je antwoorden!

• thuis max kwartier

• WAAROM echt doen? nodig voor les morgen!

À la fin du cours:

• Stoel aanschuiven.
• Rommel? In prullenbak.

• Rustig lokaal uit.

Woorden op het bord zetten:

le matin

l'après-midi

porter (un uniforme)

rentrer