14-12 4H Wiederholung Kapitel 2 Grammatica C: Schwache Verben

Schwache Verben
Zwakke werkwoorden
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Schwache Verben
Zwakke werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

3 soorten zwakke werkwoorden
1. "Normale" werkwoorden (wohnen)
2. Zwakke werkwoorden met stam op -d of -t (reden)
3. Zwakke werkwoorden met stam op -s of -ß (heißen)

Slide 2 - Diapositive

De vervoeging - tegenwoordige tijd
Hoe zat het ook al weer met de vervoeging van de zwakke werkwoorden?

Bekijk de volgende dia's goed.

Slide 3 - Diapositive

Vervoeging "normaal" zwak werkwoord
ezelsbruggetje: 
feesttenten -> (fe) e I st I t I en I t I en

Slide 4 - Diapositive

Das schwache Verb im Präsens 

ich
du
er/es/sie
wir
ihr
sie/Sie
ik
jij
hij/het/zij
wij
jullie
zij/u
(fe)
e
st
t
en
t
en
Als je een zwak werkwoord wilt vervoegen, dan haal je -en van het hele werkwoord af. (wohnen -> wohn). 
Dan bepaal je welke vorm je nodig hebt (ich, du, er, etc) en kies je de bijbehorende uitgang.
Als je de uitgangen van links naar rechts leest en je zet er fe voor
dan krijg je het woord feesttenten. Hiermee kun je de uitgangen van de regelmatige
werkwoorden onthouden.

Slide 5 - Diapositive

Zwak werkwoord met stam op -d of -t

Slide 6 - Diapositive

Zwak werkwoord met stam op -s of -ß

Slide 7 - Diapositive

Werkwoorden op zelfde manier als zwakke werkwoorden met stam op -d en -t
Op dezelfde manier:
öffnen (openen), zeichnen (tekenen), rechnen (rekenen), regnen (regenen), atmen (ademen), begegnen (ontmoeten)

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Even oefenen...

Slide 10 - Diapositive

Draußen (regnen) es.
A
regnt
B
regent
C
regnet
D
regnest

Slide 11 - Quiz

Das Flugzeug (landen) auf der Wiese.
A
land
B
landt
C
landet
D
landest

Slide 12 - Quiz

Da (befassen) man sich mit Hausaufgaben...
A
befasst
B
befasset
C
befasse
D
befassen

Slide 13 - Quiz

Du (rechnen) immer mit dem Taschenrechner.
A
rechst
B
rechnst
C
rechnet
D
rechnest

Slide 14 - Quiz

Er (begegnen) morgen seiner Mutter.
A
begegt
B
begegnet
C
begegnest
D
begegent

Slide 15 - Quiz

Ihr (parken) zuerst das Auto.
A
parkt
B
parket
C
parkiert
D
parkst

Slide 16 - Quiz

Aus Langeweile (zeichnen) man ein Bild.
A
zeichnt
B
zeichnen
C
zeichent
D
zeichnet

Slide 17 - Quiz

Du (übersetzen) einen Text ins Deutsche.
A
übersetzt
B
übersetzst
C
übersetzet
D
übersetzest

Slide 18 - Quiz

Er (warten) auf Whatsapp-Nachrichten.
A
warte
B
wartt
C
wartet
D
wart

Slide 19 - Quiz

De vervoeging - verleden tijd
Hoe zat het ook al weer met de vervoeging van de zwakke werkwoorden?

Bekijk de volgende dia's goed.

Slide 20 - Diapositive

Vervoeging zwak werkwoord in de verleden tijd

Slide 21 - Diapositive

Vervoeging zwak werkwoord in de verleden tijd

Slide 22 - Diapositive

Vervoeging zwak werkwoord in de verleden tijd

Slide 23 - Diapositive

Vervoeging zwak werkwoord in de verleden tijd

Slide 24 - Diapositive

Even oefenen...
Let per zin op de juiste tijdsvorm:
tegenwoordige tijd of verleden tijd

Slide 25 - Diapositive

Gestern ... es den ganzen Tag
A
regnet
B
regnetet
C
regnete

Slide 26 - Quiz

Warum ... du meine E-Mails nicht?
A
beantwortest
B
beantwortet
C
beantwortetet

Slide 27 - Quiz

Vor einem Jahr ... mein Bruder noch in Hamburg.
A
arbeitet
B
arbeitete
C
arbeitet

Slide 28 - Quiz

... ihr auf mich nach der Schule? Dann gehen wir gemeinsam in die Stadt.
A
Wartet
B
Wartest
C
Wartetet

Slide 29 - Quiz

Patrick ... sehr leise. Verstehst du ihn?
A
redet
B
redete
C
redest

Slide 30 - Quiz

Letzte Woche ... ich ihm im Supermarkt.
A
begegne
B
begegnete
C
begegnetet

Slide 31 - Quiz

Als ich zu spät kam, ... der Lehrer mir die Tür.
A
öffnet
B
öffnete
C
öffnen

Slide 32 - Quiz

In der Kunststunde ... wir im Moment ein Stilleben.
A
zeichnen
B
zeichneten
C
zeichnetet

Slide 33 - Quiz

Wie ... ihr, ob dieses System funktioniert?
A
testen
B
testetet
C
testet

Slide 34 - Quiz

Der Kunde ... sich erst nach einer Stunde.
A
meldet
B
meldete
C
melde

Slide 35 - Quiz

das Perfekt 
het voltooid deelwoord

Slide 36 - Diapositive

reparieren Wer ... das Radio …?

Slide 37 - Question ouverte

hören … ihr gern Popmusik …?

Slide 38 - Question ouverte

arbeiten Warum ... du so viel ...?

Slide 39 - Question ouverte

bellen Der Hund … sehr lange … .

Slide 40 - Question ouverte

Nog niet helemaal duidelijk?
Bekijk dan uitlegvideo's op YouTube over de zwakke werkwoorden

Slide 41 - Diapositive