Klas 2 week 2 Bron H reg ww -er

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Leerdoel
Na deze les kan je de regelmatige werkwoorden die op -er eindigen zelf vervoegen

Slide 2 - Diapositive

Prends ton livre
  • page 84 Bron H

Slide 3 - Diapositive

Dansen

Slide 4 - Diapositive

Werkwoorden
In het Nederlands eindigen de meeste werkwoorden op -en:
Kennen, werken, luisteren, spelen, zwijgen, hebben, mogen, brengen, zitten, laten, rennen, dansen, schreeuwen, balen, slapen, blijven, worden, draaien, voetballen, tennissen, varen, vissen, mogen....

Slide 5 - Diapositive

In het Frans
eindigen de meeste ww-en op -er, jullie kennen al:
Manger (eten)
Détester (hekel hebben aan)
Aimer (houden van)
Préférer (liever hebben)
Acheter (kopen)
Adorer (dol zijn op)
Habiter (wonen)

Slide 6 - Diapositive

Meer dan 80%
Van alle werkwoorden in het Frans eindigen op -er en kan je dus op dezelfde manier vervoegen

Slide 7 - Diapositive

Huh? Vervoegen?
Vervoegen is het maken van een rijtje zoals:
Ik dans
Jij danst
Hij/zij danst
Wij dansen
Jullie dansen
Zij dansen

Slide 8 - Diapositive

Hoe doe ik dat?
1. Je bepaalt de stam van het ww
2. Dat doe je door -er eraf te halen
3. Achter de stam zet je de juiste uitgang

Slide 9 - Diapositive

Uitgangen
Je -e
Tu -es
Il/Elle/On -e
Nous -ons
Vous -ez
Ils/Elles -ent

Slide 10 - Diapositive

En dus:
We nemen het werkwoord danser (dansen)

1. we bepalen de stam: -er eraf halen
2. we houden over dans (=stam)
3. we zetten de juiste uitgang achter de stam

Slide 11 - Diapositive

Wat is 'ik dans' (dansen = danser)
A
je danses
B
je danse
C
tu dansez
D
tu danse

Slide 12 - Quiz

Wat is 'jij danst' (dansen = danser)
A
tu danses
B
tu danse
C
il danse
D
elle danse

Slide 13 - Quiz

Wat is 'hij danst' (dansen = danser)
A
tu danses
B
elle danse
C
il danse
D
je danse

Slide 14 - Quiz

Vertaal: wij dansen

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal: jullie dansen

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal: het meisje danst
(la fille)

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal: zij danst

Slide 18 - Question ouverte

Au travail

Page 85 exercice 30c & 30e
Page 86 exercice 31e & 31f

Slide 19 - Diapositive