Grammatica LV

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Janka, Antoine en Anya

Schakel 60

We doen de eerste zinnen even samen! 

Wie kent die vreemde jongen?
wwG=
O=
Lv=

Laat hem weggaan.
wwG=
O=
Lv=

Hij wil het nieuwe gebouw zien.
Benoem de woordsoort van elk woord.

Stappen

• Persoonsvorm
• Zinsdelen
• Onderwerp
• Werkwoordelijk gezegde
• Lijdend voorwerp 
• Meewerkend voorwerp

Het meewerkend voorwerp 

Geeft aan voor wie iets bestemd is 

1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 

2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 

3. Controleer of je aan of voor kunt weglaten of toevoegen. 

Let op: niet elke zin heeft een MV. 

Voorbeeldzin

Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven. 

Pv: heeft

WwG: heeft gegeven

Ow: wie/wat heeft gegeven?= hij

Lv: wie/wat heeft hij gegeven?= een cadeau

Mv: aan (voor) wie heeft hij een cadeau gegeven?= aan Sanne

Tip!

In deze zin kun je eenvoudig het voorzetsel ‘aan’ weglaten: ‘Hij heeft Sanne een cadeau gegeven.’ Als dat kan, weet je dus al dat je te maken hebt met een meewerkend voorwerp.

Welk teken krijgt het MV?

Een dubbele streep onder het zinsdeel!

Mijn broer timmert zijn eigen tafel

Ik zag jou.

De zorg biedt nu extra hulp aan ouderen

Heeft hij hun een brief geschreven?

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Mijn moeder

geeft

mij

een glas ranja

onderwerp

gezegde

meewerkend voorwerp

lijdend

voorwerp

Schakel 61 

De slager gaf aan het verlegen kind een lekker plakje worst. 

1. Zoek de pv.
2. Doe de getalsproef: wat is het onderwerp?
3. Maak er een lijdende zin van. Wat is het lijdend voorwerp?

Huiswerk

Maandag 8-2:

Grammatica: schakel 60 en 61 blz. 47 - 49

Dinsdag 9-2: 

Mini SO: grammatica tot en met het lijdend voorwerp (dus ook ow, pv en wwR)