Taal thema 7

Taal herhaling
Thema 7
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Taal herhaling
Thema 7

Slide 1 - Diapositive

Inhoudswoorden
Werkwoord = iets wat je kunt doen
Bijvoeglijk naamwoord = zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Zelfstandig naamwoord = kun je een lidwoord voor zetten
Bijwoord = zegt iets over een ander woord dat geen znw is
De juf heeft een hele leuke les gemaakt.
ww
ww
znw
znw
bw
bvn

Slide 2 - Diapositive

De
bange
jongen
liep
snel
het
huis
uit.
znw
znw
ww
bvn
bw

Slide 3 - Question de remorquage

Uit
de
slaapkamer
klonk
hard
gesnurk.
heel
znw
znw
ww
bvn
bw

Slide 4 - Question de remorquage

De
rode
wijn
smaakt
zuur
znw
ww
bvn
bw

Slide 5 - Question de remorquage

Zinsontleden
Onderwerp = wie of wat + gezegde?
Lijdend voorwerp = wie of wat + gezegde + onderwerp?
Meewerkend voorwerp = aan wie + gezegde + onderwerp?

Slide 6 - Diapositive

Wat is het gekleurde woord?

Waarom liet ze hem niet de keuze?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Persoonsvorm

Slide 7 - Quiz

Wat is het gekleurde woord?

Waarom liet ze hem niet de keuze?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Persoonsvorm

Slide 8 - Quiz

Wat is het gekleurde woord?

Waarom liet ze hem niet de keuze?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Persoonsvorm

Slide 9 - Quiz

Wat is het gekleurde woord?

Hij wenst Daphne meer mensenkennis toe.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Persoonsvorm

Slide 10 - Quiz

Wat is het gekleurde woord?

Hij wenst Daphne meer mensenkennis toe.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Persoonsvorm

Slide 11 - Quiz

Wat is het gekleurde woord?

Hij wenst Daphne meer mensenkennis toe.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Persoonsvorm

Slide 12 - Quiz

Samentrekkingen
In een zin mag je soms bepaalde woorden of een deel van een woord weglaten, omdat je die anders letterlijk zou herhalen. 
Dit noem je een samentrekking.

Als je een deel van een woord weg laat gebruik je een afbreekstreepje: 
- voorgesprek en nagesprek -> voor- en nagesprek.
- grote kinderen en kleine kinderen -> grote en kleine kinderen
- Ik eet een appel en ik eet een banaan -> Ik eet een appel en een banaan.

Slide 13 - Diapositive

Ik heb grote problemen en ik heb kleine problemen.

Slide 14 - Question ouverte

Ik heb de Spaanse nationaliteit en ik heb de Marokkaanse nationaliteit.

Slide 15 - Question ouverte

Het gebruik van lidwoorden heeft voor mij meer nadelen dan voordelen.

Slide 16 - Question ouverte

Getal van onderwerp
Onderwerp en persoonsvorm hebben hetzelfde getal, dit is niet altijd meteen duidelijk.
  • Soms bestaat het onderwerp uit het woord dat in vorm enkelvoud is, maar in de betekenis als meervoud overkomt -> De politie was snel aanwezig.
  • Na hoeveelheidswoorden (aantal, groep, kudde, een paar enz.) gebruik je enkelvoud -> Een aantal kinderen was te laat.
  • Soms heb je niet door dat het woord meervoud is. -> De musea zijn gesloten. (Musea is meervoud van museum)

Slide 17 - Diapositive

Een aantal mensen ... naar Marokko.
A
vertrekt
B
vertrekken

Slide 18 - Quiz

Enkele reizigers ... tickets voor Pakistan.
A
hebben
B
heeft

Slide 19 - Quiz

De klas ... de nieuwkomer snel.
A
accepteren
B
accepteert

Slide 20 - Quiz

De groep ... nog plaats voor twee nieuwe kinderen.
A
heeft
B
hebben

Slide 21 - Quiz

Een drietal jongelui ... naar Spanje.
A
reizen
B
reist

Slide 22 - Quiz

Zes mensen ... nog snel naar Griekenland.
A
wilt
B
willen

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Lien