Thursday: Grammatica onderwerpen unit 4

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Thursday!

Grammatica 

1. Lees de volgende 2 slides. Hierop staan de grammatica onderwerpen met de uitleg uit het boek All right! MAX.
   
2. Daarna klik je door. Je krijgt meer uitleg en gaat oefenen met de grammatica onderwerpen.
   
3. Steek je hand op als je een vraag hebt.

Grammar in All right! MAX (1/2)

• Toekomst -> to be going to:
  Je gebruikt to be going to (am / are / is + going to) + hele werkwoord als:
  

1. Je een plan hebt voor de toekomst;
2. Er een duidelijke aanwijzing is dat er iets gaat gebeuren. 

Grammar Unit 4:

• Nu bezig: present continuous:
  

De present continuous gebruik je om aan te geven dat iets nu aan de gang is. 

Je maakt hem met een vorm van to be (am / are / is) + hele werkwoord + -ing.

Maar eerst...

Even oefenen met 'to be'. 

Weet je het nog?
Welke (3) vormen van to be zijn er?

1. am/have /are
2. am/is/are
3. have/has/are
4. he/she/it

I

SHE

IT

AM

IS

ARE

YOU

HE

WE

THEY

'To be going to'

Als je iets wilt voorspellen of als je een plan hebt voor de toekomst.

+                                                                          -                                              ?

I am going to watch tv.                I am not going to watch tv.         Am I going to...?

He is going to watch tv.              He is not going to watch tv.        Is he going to..?

We are going to watch tv.          We are not going to watch tv.    Are we going..?

Onderwerp + to be + going to + werkwoord

(+)It _____________ to be a beautiful day!

1. are going
2. is going
3. might be going
4. will

Bevestigend: To be going to (+):

(+)We ... (to travel) to Canada next year.

1. am going to tavel
2. is going to travel
3. are going to travel
4. are going to to travel

(+)He_________ (to buy) a new computer.

1. am going to buy
2. is going to buy
3. are going to buy
4. is buying

Welk woordje gebruik je, als je een zin ontkennend wil maken?
(Als je wilt zeggen dat iets niet zo is).

Onderwerp + to be + not + going to + werkwoord

I am not going to cry.

Ontkennend:To be going to (-) 

(-) They .... (to help) me.

1. is not going to help
2. are not going to help
3. am not going to help
4. are not going to to help

(?) ...........................( to meet) your brother?

1. We is going to meet
2. Is we going to meet
3. Am we going to meet
4. Are we going to meet

To be + onderwerp + going to + werkwoord

Is he going to lose subscribers?

Vraagzin: To be going to (?)

(?) …………………… (to phone) his friend.

1. Are he going to phone
2. Is he going to phone
3. He is going to phones
4. He going to phone

Present Continuous

Present Continuous: gebruik

Je gebruikt de Present Continuous

als je het hebt over dingen die NU BEZIG zijn

(signaalwoorden: (right) now, at the moment, today, etc...)

Examples: 

I am reading right now.

He is talking at the moment

The Present Continuous 

Vorm:
am/is/are + werkwoord + -ing 

Bijvoorbeeld:
I am teaching. 
She is singing.
We are dancing.

I am eating now. 

I .......... (listen) to music at the moment.

1. am listening
2. are listening
3. is listening

Look! The dog .......... (play) with the ball.

1. is play
2. is playing
3. are play
4. are playing

Max Verstappen .......... (race) at the track.

1. is raceing
2. are racing
3. is racing
4. are racing

We .......... (drink) some tea.

1. am drinking
2. are drinking
3. is drinking

It .......... (rain) right now.

1. is raining
2. are raining

Questions with the present continuous 

Regel: am/is/are    +    onderwerp    +    werkwoord -ing

Bijvoorbeeld:

• Am I doing my homework right now?
• Is it raining right now?
• Are we listening to the teacher?

Maak een vraagzin. 

Are

you

doing

homework 

?

Maak hier een vraagzin van:
You are walking to school.

Maak hier een vraagzin van:
My mum is cooking dinner.

Negatives with the present continuous (-)

Regel: am/is/are +    not     +    werkwoord -ing

Bijvoorbeeld:

• I am not doing my homework right now.
• It is not raining at the moment.
• We are not listening to the teacher. 

Maak een ontkenning.

She

is

not

playing

the guitar.

Maak hier een ontkennende zin (-) van:
He is washing his hands.

Maak hier een ontkennende zin (-) van: Sarah and Jim are helping their father.

Done!

Je hebt deze les de grammatica onderwerpen van unit 4 herhaald. Hoe ging het?

Vul jouw antwoord in op de volgende slide.

Hoe vond je het gaan? Welke onderwerpen vind je nog moeilijk?