Oefening 1 bij Hfst 4 par 4.1 en 4.2

Wat is de functie van een zintuig?
A
Een zintuig neemt prikkels waar.
B
Een zintuig zet prikkels om in berichten voor de hersenen.
C
Een zintuig geeft berichten door aan de hersenen.
D
Een zintuig neemt berichten waar.
1 / 26
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Wat is de functie van een zintuig?
A
Een zintuig neemt prikkels waar.
B
Een zintuig zet prikkels om in berichten voor de hersenen.
C
Een zintuig geeft berichten door aan de hersenen.
D
Een zintuig neemt berichten waar.

Slide 1 - Quiz

Wat is een prikkel?

Slide 2 - Question ouverte

Uitwendige prikkels
Inwendige prikkels
licht
kou
dorst
geur
geluid
honger
spierpijn
hormonen

Slide 3 - Question de remorquage

Wat is een adequate prikkel voor je...
Oog
Oor
Neus
Tong
Huid
licht
geluid
geurstoffen
smaakstoffen
temperatuur
pijn
vormen

Slide 4 - Question de remorquage

Zet de zinnen in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
De lichtzintuigen in je ogen zetten de lichtprikkels om in impulsen.
De impulsen gaan via een zenuw naar de hersenen.
Je wordt je bewust van de prikkel: je ziet het berichtje.
De hersenen sturen impulsen naar de spieren.
Als reactie op de prikkel 'er is een berichtje' pak je je mobieltje.

Slide 5 - Question de remorquage

Via welke route gaat een prikkel naar de hersenen?
A
prikkel -> impuls -> zenuw -> hersenen
B
prikkel -> zintuig -> impuls -> zenuw -> hersenen
C
prikkel -> zenuw -> impuls -> hersenen
D
prikkel -> zintuig -> zenuw -> impuls -> hersenen

Slide 6 - Quiz

Wat betekent het woord 'drempelwaarde'?
A
De maximale sterkte van een prikkel die een zintuig nog kan doorgeven.
B
De minimale sterkte van een prikkel die een zintuig nog kan doorgeven.

Slide 7 - Quiz

ooglid
traanbuis
traanklier
wenkbrauw
wimper

Slide 8 - Question de remorquage


Benoem de nummers: 1, 2 en 10.
A
1=vaatvlies, 2=netvlies, 10=hoornvlies
B
1=hoornvlies, 2=vaatvlies, 10=netvlies
C
1=netvlies, 2=vaatvlies, 10=hoornvlies
D
1= vaatvlies, 2=hoornvlies. 10=netvlies

Slide 9 - Quiz


Benoem de nummers: 7, 8 en 9
A
7=lens, 8=iris, 9=pupil
B
7=pupil, 8=iris, 9=lens
C
7=lens, 8= accomodatiespier, 9=pupil
D
7=lens, 8= lensbandjes, 9=pupil

Slide 10 - Quiz

Zet de woorden in de juiste volgorde.
Het licht dat je oog binnenkomt gaat langs:
-->
-->
-->
-->
glasachtig lichaam
hoornvlies
lens
pupil
netvlies

Slide 11 - Question de remorquage

Noem 2 functies van het traanvocht.

Slide 12 - Question ouverte

Welke beweringen kloppen?
A
Op de blinde vlek zitten alleen maar staafjes.
B
Op de gele vlek zitten alleen maar kegeltjes.
C
Op de blinde vlek zitten geen staafjes en geen kegeltjes.
D
Op de gele vlek zitten alleen maar gele kegeltjes.

Slide 13 - Quiz

Hoe stellen je ogen scherp?
dichtbij kijken
veraf kijken
platte lens
bolle lens
slappe lensbandjes
strakke lensbandjes
samengetrokkken accomodatiespier
ontspannen accomodatiespier

Slide 14 - Question de remorquage

Benoem de verschillende onderdelen van het netvlies.
uitloper zenuwcel
staafje
kegeltje
zenuwcel
blinde vlek
oogzenuw
gele vlek

Slide 15 - Question de remorquage

Zet de juiste uitspraak bij het juiste plaatje.
lengtespiertjes trekken samen
kringspier trekt samen
kringspier en lengtespiertjes zijn ontspannen

Slide 16 - Question de remorquage


Welke situatie is hier van toepassing?
A
Verziend; een bril met bolle lenzen nodig
B
Verziend; een bril met holle lenzen nodig
C
Bijziend; een bril met bolle lenzen nodig
D
Bijziend; een bril met holle lenzen nodig

Slide 17 - Quiz


Welke onderdelen vind je in het uitwendige oor?
A
oorschelp, gehoorgang en trommelvlies
B
oorschelp, gehoorgang en oorsmeerkliertjes
C
oorschelp en oorsmeerkliertjes
D
oorschelp en gehoorgang

Slide 18 - Quiz


Welke onderdelen vind je in het middenoor?
A
trommelvlies, gehoorbeentjes en trommelholte
B
trommelvlies en gehoorbeentjes
C
trommelvlies, gehoorbeentjes en gehoorgang
D
gehoorgang, trommelvlies, trommelholte en gehoorbeentjes

Slide 19 - Quiz


Welke onderdelen vind je in het binnenoor?
A
trommelholte, slakkenhuis en gehoorzenuw
B
slakkenhuis, evenwichtsorgaan en gehoorzenuw
C
slakkenhuis, buis van Eustachius, evenwichtsorgaan en gehoorzenuw
D
slakkenhuis en buis van Eustachius

Slide 20 - Quiz


Welke 4 onderdelen van het oor zie je hier bewegen?

Slide 21 - Question ouverte


In welk deel van het oor liggen de gehoorzintuigcellen?
A
trommelvlies
B
trommelholte
C
gehoorzenuw
D
slakkenhuis

Slide 22 - Quiz

Wat is de functie van de buis van Eustachius?

Slide 23 - Question ouverte

Wat is de weg van het geluid naar je hersenen?
-->
-->
-->
-->
-->
-->
gehoorbeentjes trillen
vocht in het slakkenhuis trilt
zintuigcellen zetten prikkel om in impulsen
impulsen gaan naar hersenen
geluid zorgt voor trillingen in de lucht
trommelvlies gaat trillen

Slide 24 - Question de remorquage

Welk deel van het oor beschadigd door langdurige overbelasting?
A
trommelvlies
B
gehoorbeentjes
C
trommelholte
D
trilhaartjes in het slakkenhuis

Slide 25 - Quiz


Benoem de nummers: 1 t/m 3, 5 en 6
A
1 t/m 3=halve cirkelvormige kanalen; 5=gehoorgang; 6=oorspier
B
1 t/m 3=gehoorbeentjes; 5=trommelholte; 6=gehoorzenuw
C
1 t/m 3=halve cirkelvormige kanalen; 5=slakkenhuis; 6=gehoorzenuw
D
1 t/m 3=gehoorbeentjes; 5=slakkenhuis; 6=oorspier

Slide 26 - Quiz