Cursus herhaling voor PW

Herhaling

Eerste 10 min lezen

timer
10:00
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling

Eerste 10 min lezen

timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Deze les:
- Lesdoel bespreken
- Uitleg
- Opdrachten maken

Slide 2 - Diapositive

Lesdoel:
Herhaling voor het PW

Slide 3 - Diapositive

Tegenstelling

Slide 4 - Carte mentale

bekend woorddeel

Slide 5 - Carte mentale

Woordraadstrategieën
Teruglezen, vooruit lezen.

- synoniem = ander woord, zelfde betekenis
- tegenstelling = tegenovergestelde. (signaalwoorden; maar, toch, echter, daarentegen)
- Bekend woorddeel zoeken = samenstelling, voorvoegsels, achtervoegsels.

Slide 6 - Diapositive

Bekend woorddeel
- Samenstellingen; 2 of meer woorden aan elkaar geplakt. Welk woord ken je hier al van?
- Voorvoegsel; klein stukje woord met een eigen betekenis wat je VOOR een woord plakt waardoor de betekenis verandert.
on- / mis- / wan- / her- / inter- / a- / anti-
- Achtervoegsel; klein stukje woord met een eigen betekenis wat je ACHTER een woord plakt, waardoor de betekenis verandert.
-loos / -vol / -elijks / -rijk

Slide 7 - Diapositive

Hoe herken je alinea's?

Slide 8 - Question ouverte

Alinea's
Zinnen die bij elkaar horen = alinea.

Zo herken je alinea's:
- Altijd op nieuwe regel.
- Eerste regel begint met stukje wit = inspringen
- Witregel
- Zinnen die bij elkaar horen beginnen dus niet op een nieuwe regel.

Slide 9 - Diapositive

Kernzin?

Slide 10 - Carte mentale

Kernzin
Belangrijkste info van een alinea.
Staat vaak in de 1e, 2e of laatste zin van de alinea.

Slide 11 - Diapositive

Woordsoorten
ww = ?
lw = ?
zn = ?
bn = ?
vz = ?

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Hoofdletters
Wanneer schrijf je hoofdletters?
- Begin van de zin
- Namen (uitzondering; dagen, maanden, seizoenen, windstreken) 
- Begint de zin met 's dan krijg je spatie en start het eerste woord met een hoofdletter.
- Bij woorden die van namen zijn gemaakt.

Slide 14 - Diapositive

Leestekens: . , ? !
Wanneer gebruik je een .
Wanneer gebruik je een ?
Wanneer gebruik je een !
Wanneer gebruik je een ,

Slide 15 - Diapositive

Wanneer een dubbele punt?
1. als je iets aankondigt of opsomt.
Ik houd van Italiaans eten zoals: pizza, spaghetti en macaroni.

2. als je iemand citeert.
De meester zei: 'Ga snel zitten en pak jullie spullen.'

Let op: als een citaat vooraan in de zin staat, gebruik je géén dubbele punt.
Wel komt er een komma na het citaat.
'Ga snel zitten en pak jullie spullen', zei de meester.

Slide 16 - Diapositive

Wanneer aanhalingstekens?
Als je iemand citeert dan gebruik je aanhalingstekens.
Jasper zei: 'Overmorgen ben ik jarig.'

Het citaat begint altijd met een hoofdletter!
Let op: als een citaat vooraan in de zin staat, gebruik je géén dubbele punt.
Wel komt er een komma na het citaat.
'Ga snel zitten en pak jullie spullen', zei de meester.

Slide 17 - Diapositive

Verwijswoorden
Wanneer gebruik je deze, die, dit, dat?

Slide 18 - Diapositive

Soorten reclame
2 soorten reclame:
- Commerciële reclame
- Ideële reclame

Vormen van reclame:
Gepersonaliseerde reclame / sluikreclame

Slide 19 - Diapositive

Opdrachten maken:
- Digitaal lesmateriaal > Cursus 1 §2 > trainen rechterkant
Opdrachten maken.
- Digitaal lesmateriaal > Cursus 1 §3 > trainen rechterkant
Opdrachten maken.




Slide 20 - Diapositive