signaalwoorden

..... de treinen niet rijden, kan ik niet naar school.
A
doordat
B
daarna
C
daarom
D
kortom
1 / 10
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

..... de treinen niet rijden, kan ik niet naar school.
A
doordat
B
daarna
C
daarom
D
kortom

Slide 1 - Quiz

Hij heeft plezier in zijn stage ..... hij veel mag doen.
A
want
B
omdat
C
kortom
D
maar

Slide 2 - Quiz

Ik wil graag naar school, maar ik ben ziek. 'Maar' is signaalwoord voor het verband:
A
tegenstelling
B
oorzaak-gevolg
C
doel-middel
D
conclusie

Slide 3 - Quiz

Ik heb een pen om te schrijven.
'Om... te' is het verband...
A
tegenstelling
B
oorzaak-gevolg
C
doel-middel
D
conclusie

Slide 4 - Quiz

We verkopen veel sportartikelen, zoals schoenen, sokken en ballen.
'Zoals' is het verband...
A
reden
B
oorzaak-gevolg
C
opsomming of volgorde
D
samenvatting

Slide 5 - Quiz

Als hij weer beter is, komt hij naar school.
'Als' is signaalwoord voor het verband:
A
tegenstelling
B
reden
C
doel-middel
D
voorwaarde

Slide 6 - Quiz

Al met al heb ik het best goed gedaan.
'al met al' zijn signaalwoorden voor het verband:
A
opsomming
B
samenvatting
C
conclusie
D
tijd

Slide 7 - Quiz

Aan de slag
Samen lezen tekst 1 en 2
Samen maken opdracht 2 en 3

Slide 8 - Diapositive

Ik weet wat tekstdoelen zijn
😒🙁😐🙂😃

Slide 9 - Sondage

Ik weet wat signaalwoorden zijn
0100

Slide 10 - Sondage