V1 Grammatica 20 Onderwerp

Welkom HV1a



Grammatica 20 
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom HV1a



Grammatica 20 

Slide 1 - Diapositive

Programma

  1. 10 minuten lezen
  2. Leerwerkcheck grammatica
  3. Huiswerkopdracht(en) nakijken
  4. Grammatica 20: persoonsvorm en onderwerp
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Diapositive

10 minuten lezen

Slide 3 - Diapositive

Vorige les
Grammatica 5:
taalkundig en redekundig ontleden 
Grammatica 6: 
zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord 

Slide 4 - Diapositive

Wat komt er nog?
1. Pitch bij boek 3 
2. Grammatica toets: 6, 20, 21, 22, 36 en 37
3. boekopdracht bij boek 4 
4. tekstverklaring in toetsweek 

Slide 5 - Diapositive

Welke twee soorten ontleden onderscheiden we?

Slide 6 - Carte mentale

Welk(e) lidwoord(en) hoort/horen in de categorie onbepaalde lidwoorden?

Slide 7 - Carte mentale

Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal.

Wat is 'leren' in deze zin?
A
lidwoord
B
persoonsvorm
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Quiz

Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal.

Wat is 'Jan' in deze zin?
A
lidwoord
B
persoonsvorm
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Quiz

Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal.

Wat is 'speelde' in deze zin?
A
lidwoord
B
persoonsvorm
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Quiz

Huiswerk checken 
zelfstandige naamwoorden: maken opdr. 1 en 3 op p. 27
lidwoorden: maken opdr. 2 en 4 op p. 27
allebei: maken opdr. 1 en 2 op p. 27
geen moeite: maken opdr. 3 en 4 op p. 27

Slide 11 - Diapositive

Hoe ging het huiswerk?
Eitje! Ik had (bijna) geen foutjes.
Mwah. Ik had nog wel een paar foutjes.
Ai. Het ging slecht. Ik had (bijna) alles fout.

Slide 12 - Sondage

Grammatica 20 persoonsvorm en zinsdelen


  • Weten jullie al wat de persoonsvorm is en wat zinsdelen zijn?
  • Die gaan we deze les herhalen/opfrissen!

Slide 13 - Diapositive

Lesdoel
Je leert hoe je de pv kunt vinden in de zin en hoe je de zin verdeelt in zinsdelen

Slide 14 - Diapositive

persoonsvorm
In elke zin staan werkwoorden. Een van deze werkwoorden is de persoonsvorm.

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 15 - Diapositive

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Elke zin heeft minimaal één persoonsvorm.
  • Door de zin van tijd te veranderen kan je de persoonsvorm vinden. Het werkwoord dat is veranderd is de persoonsvorm. 
  • Door van het ow e.v. of m.v. te maken. Het werkwoord dat is veranderd is de pv
  • Zin vragend maken. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de pv



Slide 16 - Diapositive

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord
C
een zelfstandig werkwoord
D
een gebeurtenis

Slide 17 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
Wat
B
Deze
C
Persoonsvorm
D
is

Slide 18 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 19 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

De persoonsvorm kan in enkel- en in meervoud staan.
A
De persoonsvorm
B
kan
C
staan
D
meervoud

Slide 20 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 21 - Quiz

Op welke drie manieren kun je de persoonsvorm in een zin vinden?

Slide 22 - Carte mentale

Zindelen vinden

Slide 23 - Diapositive

Wat is een zinsdeel?
A
Stukje uit een zin
B
Woorden die los staan
C
Stukje van een zin
D
Losse woorden

Slide 24 - Quiz

Hoe weet je of iets een zinsdeel is?
A
Het heeft als geheel dezelfde functie.
B
Het blijft in elke volgorde bij elkaar (als de betekenis niet verandert).
C
Het kan voor de persoonsvorm.
D
Alle antwoorden (A, B en C).

Slide 25 - Quiz

Alles wat voor de persoonsvorm kan staan, is dus een zinsdeel. Wat is in onderstaande zin zeker een zinsdeel?
Ik wil naar huis.
A
Ik
B
naar huis
C
wil
D
geen van allen

Slide 26 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Wanneer heb ik vakantie?
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 27 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Gisteren hebben mijn zus en ik pannenkoeken gebakken.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 28 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Vanmorgen kon ik moeilijk mijn bed uitkomen.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 29 - Quiz

Grammatica 20 onderwerp

Vandaag gaan we ook het zinsdeel onderwerp opfrissen/herhalen. 

Doel: Je leert hoe je het onderwerp herkent in een zin.

Slide 30 - Diapositive

Wat is het onderwerp van een zin?

Het onderwerp van een zin...
A
... vertelt wat er in de zin gebeurt.
B
... vertelt wanneer iets in een zin gebeurt.
C
... vertelt wie/wat iets doet in de zin.
D
... vertelt waar de zin over gaat.

Slide 31 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
Door de zin vragend te maken
B
Door de vraag 'Wie of wat + gezegde?' te stellen
C
Door de vraag 'Wie of wat + onderwerp + gezegde?’ te stellen

Slide 32 - Quiz

Wat is het gezegde in een zin?
A
alle werkwoorden (zonder persoonsvorm)
B
de persoonsvorm
C
de zelfstandig naamwoorden
D
alle werkwoorden (met persoonsvorm)

Slide 33 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
leer
B
Ik
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 34 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

De aarde warmt op als gevolg van menselijk handelen.
A
als gevolg
B
warmt
C
menselijk handelen
D
de aarde

Slide 35 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Een groot deel van de vluchtelingen maakt weinig kans op asiel.
A
een groot deel
B
vluchtelingen
C
een groot deel van de vluchtelingen
D
van de vluchtelingen

Slide 36 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Op maandag zijn alle musea gesloten.
A
maandag
B
zijn
C
alle musea
D
musea

Slide 37 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Het regent al dagen pijpenstelen.
A
Het
B
regent
C
al dagen
D
pijpenstelen

Slide 38 - Quiz

Wat ontbreekt: de persoonsvorm, het onderwerp of allebei?
Inleveren vóór 12 uur.
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
allebei

Slide 39 - Quiz

Wat ontbreekt: de persoonsvorm, het onderwerp of allebei?
Nu ook vissticks in familiepak.
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
allebei

Slide 40 - Quiz

Ik heb nog moeite met:
de persoonsvorm vinden in een zin
de zin verdelen in zinsdelen
de persoonsvorm vinden in een zin én de zin verdelen in zinsdelen
ik heb met zowel de persoonsvorm vinden als de zin verdelen in zinsdelen GEEN moeite
het onderwerp vinden in de zin

Slide 41 - Sondage

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 27 maart 
  •  Leerwerk: leren 26, 28, 82 en 84
  • Huiswerk:  1, 2, 3 van pagina 83 en 6 van pagina 85
  • Meenemen: leesboek, boek, pen, schrift, plenda en LAPTOP
  • Programma: herhaling grammatica 21

Slide 42 - Diapositive